554
De Javaan noemt hem toewan of kjai, zoo ook Maleiers, Atjehers,
Bataks enz.
Houden we nu in 't oog, hoe vele plaatsen, stukken bosch
enz angkër kunnen zijn, d.i. .„niet betreden mogen worden",
hoe katika's en ngèlmoe te pas moeten komen om gelukkige
dagen, voorteekens en wat dies meer zij uit te zoeken, hoe
slametan's, sedekah's, kendoen's, en hoe die heilmaaltijden mogen
heeten, moeten gegeven worden om zoo'n gevaarlijke onderne
ming te doen slagen of onheil af te wenden, dan kunnen we
ons de wanhoop van den schrijver in het Tijdschrift voor Nij
verheid en Landbouw (deel XXX blz. 483 e.v.) voorstellen, die
in dat bijgeloof een der grootste hinderpalen ziet om met kracht
het schadelijk gedierte te kunnen uitroeien Tijgerjachten waren
vroeger op Java vorstelijke vermaken. "Van Hoëvell woonde er
een bij, waaraan 500 600 menschen deelnamen, die, met lansen
en klewang gewapend, een uitgebreid terrein in de wildernis
bezetten, waar de tijger zich ophield.
Naar het middelpunt loopende werd de kring nauwer en nauwer,
tot eindelijk een gevecht op leven en dood ontstond.
Toen had hij van die jacht genoeg.
Volgens Veth en van Hoëvell bewoont de tijger dezelfde stre
ken als de panter (matjan toetoel). In de hooge glagah zoekt
hij zijn leger, dat hij 's nachts verlaat om wilde zwijnen of herten
te vangen. Kwelt de honger hem, dan zoekt hij de bewoonde
oorden op. Heeft hij eenmaal een mensch als prooi bemachtigd,
dan blijft deze voor hem het meest geliefkoosde gerecht.
De inlander zal wel trachten een tijger te vangen. Het meest
gebruikelijk instrument is de val [pandjarö (Mal.) pendjörö (Atj.)],
doch ook andere instrumenten, tot zelfs de pemoerös of spring-
gun, waarbij het lokaas is verbonden aan den trekker van een
geladen schietgeweer, worden aangewend 1).
Dat voor onze jachtcommando's geen gemakkelijke taak is weg
gelegd, zal iedereen wel duidelijk zijn. Uit het voorgaande blijkt,
dat heel wat studie, voorbereiding en verkenning van terrein en
tegenpartij noodig is, om met goeden uitslag te kunnen optreden.
„Ende desespereert nimmer".
1) Zie Veth. Midden Sumatra, le deel blz. 414, en de daarbij behoorende platen.
Snouck Hurgronje. De Gajoelanden, blz. 360.