WAT LEERT ONS ÜE ZUID AFRIKAANSCHE OOHLOG XIII. {Vervolg van bis. 380). Om 5 uur n.m. van den 15en zoo schrijft G. Gilbert in zijn reeds in een vorige aflevering aangehaald werk „La guerre sud- africaine" riep Cronjé een krijgsraad bijeen te Magersfontein. De beraadslagingen werden lang gerekt en op heftige wijze gevoerd; vele plannen werden te berde gebracht, die beter waren dan die van den aanvoerder. Cronjé kon nagaan, dat de troepen van French niet het geheele Engelsche leger vormden, omdat een leger zich niet zoo snel verplaatst; bovendien wist hij door heliographische berichten, den löen 's morgens ontvangen van Ja- cobsdal en Waterval, dat zich toen nog een groote troepenmacht ten Z. van de Modderrivier bevond. De eerste vraag, die in de gegeven omstandigheden beant woord moest worden, was of men het kamp al dan niet zou verlaten. Men had voor een maand levensmiddelen en door het slachten van de trekdieren en het verkleinen der rations kon men het zelfs twee maanden uithouden. Bovendien kon er op gerekend worden, dat het grootste gedeelte van het Boe renleger te hulp zou komenechter werd dan het hoofdtooneel van den strijd verplaatst naar een voor de Boeren zeer ongun stig. terrein Besloot men het kamp te verlaten, dan moest de richting vastgesteld worden waarin men zich zou bewegen. De hoofd zaak was buiten bereik van de Engelsche insluitingstroepen te komen, vóór deze den doortocht konden beletten, daarna moest een zoodanige stelling worden ingenomen, dat de opmarsch der Engelschen in den O. V. staat vertraagd en de hoofdstad Bloem fontein voldoende beschermd werd. Dit zou zeer goed mogelijk geweest zijn, wanneer Cronjé had

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 575