„MAATSCHAPPELIJKE VERPLICHTINGEN."
Kapitein Formenkram moet eene van zijne maatschappelijke
verplichtingen „vervullen".
Voor de vierde maal in den tijd van twee jaar in een nieuw
garnizoen geplaatst, begint de kapitein met bezwaard gemoed
voor de vierde maal aan de lange reeks van zijne nieuwe „maat
schappelijke verplichtingen".
Ohij, de jonge compagniescommandant, heeft tal van bezig
heden; hij is vol ambitie, vol ijver, om zijne manschappen, naar
eigen inzichten, klaar te maken voor de geweldig moeilijke taak,
die hen in oorlogstijd wacht; vele malen keert hij na eene in
spannende oefening eerst tegen het middaguur in het kwartier
terug en des avonds kijkt hij stukken en strafregisters in met
groote nauwgezetheid en geeft hij zich geruimen tijd moeite, om
veronderstellingen en opdrachten voor de veldoefeningen van
den volgenden dag zoodanig te regelen, dat zij leerzaam zijn voor
officieren en kader en opwekkend voor den troepdan leest hij
in zijn vrijen tijd de nieuw verschenen werken op militaristisch
gebied; en danzou hij ook zoo graag zich nog wat be
zighouden met zijne vrouw en zijne beide jongens. Maar daar
toe ontbreekt hem de tijd, want van dien tijd moeten af de vele
lange uren, die hij besteedt aan het vervullen van zijne „maat
schappelijke verplichtingen".
De kapitein Formenkram dan en zijne vrouw maken zich op
voor eene visite. Zij zijn humeurig. Terwijl zij zich kleeden
komt hun zoontje Piet hen vervelen met de mededeeling, dat
broertje Jan hem aldoor plaagt.
Goddaar begint het alen dat, ondanks het gebod, hen
den geheelen dag voorgehouden, om dien avond zoet te zijn, want
dat Pa en Ma uitmoeten.
„Waarom gaan Ma en Pa altijd uit en moeten wij thuis blijven?"