„Jongen, ik doe het waarachtig niet voor rn'n pleizier."
„Waarom gaat Pa dan?"
„Omdat de overste anders boos wordt op Pa", zegt Ma snibbig,
„en hou nou je mond maar".
Piet drijft af. Het ontzag voor den overste is geweldig ge
stegen en dat van zijn vader, die toch een baard heeft en veel
soldaten commandeert, is aanmerkelijk gedaald.
Jan informeert nog „of Pa dan ook in den hoek moet staan
maar, hij krijgt geen antwoord.
Formenkram is gereed en wordt ongeduldig.
Het is al lang over zeven, het officieele uur.
Zijne vrouw begeeft zich nog even naar de achtergaleiij, om
te zien of de kinderen zoet spelen.
Er ligt een stoel, kapot, tegen den grond. Op de tafel staat
de oudste, gewapend met een stok, die straks de ballon van de
lamp zal treffen, maar voorloopig neerkomt op het hoofd van
Piet, die in een onbedaarlijk gebrul uitbarst, en dan op den
rug van de baboe, die al zoo aardig getracht had zich op een
afstand onzijdig te houden, onder het onbenullig geioep van.
„sinjo", „sinjo"!
Er is geen tijd meer om het bedroefde kind te kalmeeren.
Met bloedend hart, uitgeleid door heftig geschrei en in een stort
bui, die mevrouw voor haar japon het ergste doet vieezen, be
geeft het echtpaar zich naar de woning van collega Roestwinkel,
die Formenkram bij het binnenkomen verzoekt zijn zwaard af
te leggen, onder de officieele aardigheid: rJe zult m hiei vel
niet noodig hebbener wordt hier niet gevochten
Formenkram glimlacht pijnlijkhij denkt aan zijn jongens
thuis.
Roestwinkel zat met zijne vrouw reeds een kwartier lang te
schommelen, nadat hij de lampen op de juiste hoogte had ge
draaid en zij, tot driemaal toe, hare kinderen had aangemaand
toch vooral kalm te zijn.
Die belofte van stilte, tegen belooning van chocoladepudding
na het eten, wordt gehouden tot omstreeks acht uur, toen schrille
noodkreten van een der kleinsten doordringen tot het rustig
babbelende en wippende gezelschap in de voorgalerij.