B O E K B E O O R D E E LIN G. De Java-oorlog van 1825 30; door P. J. F. Louw, 3e deel. In het derde deel van zijn werk behandelt de heer Louw het oorlogs jaar 1827, volgens hem het minst belangrijke van de vijf, gedurende welke de Java-oorlog bleef woeden. Vielen er in den loop van dat jaar ook al weinig krijgsbedrijven van beteekenis te boekstaven, voor hem die een studie van dien oorlog maakt bevat het nieuw verschenen deel tal van belangwekkende gegevens, zoowel omtrent de heerschende toestanden in het leger, in het bijzonder op het gebied der verpleging, als omtrent de onderlinge verhoudingen tusschen de op den voorgrond tredende per sonen, waarvan de kennis van zoo groot gewicht is, om de feiten op hunne juiste waarde te kunnen schatten, ze in het kader van hun tijd te kunnen beoordeelen. Dat de schrijver critiek uitoefent, waar hij dit nuttig en wenschelijk oordeelt, is zijn goed recht; zijn werk wint er door in waarde. En al moge men het met zijne critiek niet altijd eens zijn, zeker is het dat de schrijver naar onpartijdigheid gestreefd heeft. Van dit streven getuigen o. m. de zeer uitgebreide aanhalingen uit de officieele en particuliere briefwisseling uit die dagen, ten doel hebbende den lezer zoo volledig mogelijk voor te lichten en waardoor het dezen gemakkelijk valt die critiek aan eigen oordeel te toetsen. Zoo komt mij schrijvers beoordeeling van de Kock's houding tegenover de onlusten in het Rembangsche niet heel billijk voor. In zijn schrijven van den 4en Dec. 1827 aan den C. G. Du Bus zegt de Koek: „Ik veronderstel, dat Dipanegara de onlusten om de Oost heeft be- „werkt in de hoop, dat wij daardoor verplicht zouden worden om onze troe- „pen uit de Bagelen of het Padjangsche te verwijderen." Voor deze meening van dejKock bestonden zeer zeker goede gronden, en nu moge het achteraf gebleken zijn, dat hij verkeerd deed aan de verontrus tende berichten uit het Rembangsche niet al dadelijk dat gewicht te hechten, dat zij bleken te verdienen, nu de generaal geloofde met een list van zijn te genstander te doen te hebben, is het verklaarbaar dat hij niet onmiddellijk Dl. I 1904.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 641