72
Wat in het volgende rapport is vermeld weet ik niet. Yan
December 1899 tot Maart 1901 bevond ik mij te Atjeh, doch
kwam helaas door mijn verblijf op de Oostkust nooit met de
Timoreezen in aanraking. Wel sprak ik verschillende officie
ren, die de Timoreezen te velde hadden leeren kennen en die
allen eenstemmig waren in hun lof over het optreden dezer
militairen.
In een briefwisseling met den onderluitenant Von und zu Egloff-
stein (thans gepensionneerd met den rang van 2en luitenant),
die tegelijk met mij bij de Timoreesche compagnie te Willem I
had gediend, schreef deze mij„de Timoreezen voldoen te Atjeh
bij de marechaussée zeer goedhet is merkwaardig hoe zij nog
aan mij zijn gehecht; zij doen steeds moeite om onder mijn com
mando te komen. Majoor van Daalen acht ze hooger dan de
Amboineesche marechaussée".
Ik vermoed naar aanleiding van het vorenstaande, dat de latere
rapporten over de Timoreezen te Atjeh niet ongunstig zijn ge
weest. Waarom is dan tot nu toe niets gedaan, om aan hun ver
zoek „gelijkstelling met Amboineezen" te voldoen?
Het antwoord op deze vraag kreeg ik in 1902 te Batavia aan
het D v. O.: „zoolang de werving van Amboineezen nog ver
zekerd is, acht de Regeering een gelijkstelling van Timoreezen
met Amboineezen niet noodig."
Mag dit een motief zijn om niet te gernoet te komen aan de
rechtmatige grieven der thans is het leger dienende Timoree
sche Christenen? Mijns inziens niet. Heeft men dit element
thans nog niet noodig, beperk dan de werving, doch geef hun
de rechten die hun als Christen inlander toekomen.
Met het oog op den zooveel besproken B. Y. is het volgens
mijn meening ook zeer gewenscht het Christen-element onder
de inlanders in het leger zooveel mogelijk uit te breiden.
In verband met de bijzondere en hooge bescherming, die de
inlandsche Christenen in de laatste jaren genieten en ook met
de meening van onzen tegenwoordigen minister van koloniën,
die als adjudant van den legercommandant mij in Mei 1897 te
kennen gaf, dat hij voor de uitbreiding van het Christen-ele
ment in het leger was, minder uit een Christelijk, doch meer
uit een politiek oogpunt, verwondert het mij ten zeerste, dat de