- 717 deelen bevoegd moet worden geacht. Is dit, voor wat de subal terne rangen betreft, steeds en altijd de korpscommandant? Wij gelooven het niet. Om iemands gaven en krachten juist te kunnen schatten, moet men in de gelegenheid zijn geweest zoo iemand te leeren kennen, d.w.z. men moet zijne individualiteit hebben kunnen opsporen. Zonder dit zal men nimmer de drijf- veeren tot handelen te weten komen, en, zoolang men daaromtrent in het onzekere verkeert, kan men niet vaststellen, in welke hoofd richting het te beoordeelen karakter zich later ontwikkelen zal, noch in hoeverre dit karakter later het waarachtig belang van het leger ten goede zal komen. Het is niet voldoende om te zien of, en zoo ja, in welke mate iemand ijver betoont, maar men heeft bovenal te onderzoeken, de innerlijke beweegredenen waaruit die ijver voortspruit. Deze kunnen zijnwerkelijke be langstelling voor den dienst, doch ookvrees voor straf, of zucht naar oogendienarij. Men begrijpt reeds het groote verschil. Dit springt echter niet zoo heel spoedig in het oog. Om het te lee ren kennen is een dagelijksche omgang met den te beoordeelen persoon noodzakelijk, en hierbij zal de leiding van den beoor- deelaar eveneens niet mogen ontbreken. Een zoo nu en dan aan het licht tredend voorval alleen mag geen aanleiding geven het eerst gevormde oordeel zoo maar dadelijk in goeden of slechten zin te wijzigen. De chef moet door zijn voortdurende aanraking met den hem ondergeschikten officier op de hoogte kunnen ko men van diens doorgaande gemoedsstemming, diens gewoonten en neigingen, opdat hij, eensdeels door zijne leiding hierop in- invloed zal kunnen uitoefenen, anderdeels de daaruit ontstane goede of slechte eigenschappen naar hunne juiste waarde zal weten te beoordeelen. Vooropgesteld moet dus worden, dat hij, die in eerste instan tie het oordeel moet uitspreken, gelegenheid moet hebben gehad met den beoordeelde dagelijks om te gaan, en, dit niet alleen in dienst, maar ook daar buiten. In het maatschappelijke leven zijn in vele opzichten de minderen aan de meerderen gelijk, en deze omstandigheid maakt, dat het exclusieve en aparte, waar door de omgang in dienst gekenmerkt wordt, wegvalt, en daar mede ook de sluier, waarmede de inferieur anders maar al te goed zijn waren aard zoude kunnen bedekken. Om bv. een oor-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 101