718
deel te vormen in hoeverre deze de kunst verstaat zijne minderen
in dienst te kunnen leiden en beheerschen, kan het van veel nut
zijn, wanneer men hem buiten dienst over die minderen hoort
spreken. Yan het verrichten van spionnendienst behoeft hierbij
geen sprake te zijn. Zonder eenigen aandrang of poging van de
zijde van den meerdere komen de ware individueele karaktertrek
ken aan het licht, omdat het een eigenschap is van de individua
liteit, zich te willen uiten. Haar te bemantelen strijdt tegen de
natuur van den mensch, en alles wat onnatuurlijk is kan zich
slechts zeer tijdelijk handhaven. Maar te meer moet er daarom
op worden gewezen, dat de dagelijksche aanraking in dienst niet
geheel voldoende is om een ondergeschikten officier te leeren ken
nen, wijl juist de bijzondere verhouding, waarin deze alsdan tot
zijn chef staat eene verhouding door de krijgstucht in stand
gehouden en geëischt het omsluieren van den waren inborst
gemakkelijker maakt.
Een voortdurende en aanhoudende omgang, zoowel in als
buiten dienst, is dus noodig, zal de meerdere een juist oordeel
kunnen vellen. Thans de vraag andermaal stellende, aan welke
autoriteit daartoe dan de bevoegdheid moet worden verleend,
komen we als vanzelf tot dit antwoord: de onmiddellijke chef.
Hij, en niemand anders, verkrijgt het recht tot oordeelen, want
niemand beter dan hij is in de gelegenheid geweest de goede
en slechte karaktereigenschappen van den betrokkene op te
merken; ze te wikken en te wegen; ze te vergelijken met reeds
vroeger opgedane ervaringen; om handel en wandel in en bui
ten dienst ongezocht gade te slaan. Een groote fout achten wij
het dan ook om, zooals thans geschiedt, den korpscommandant
te belasten met de invulling der conduitestaten van al zijne
onderhebbende officieren. Deze autoriteit kan noch mag men
verantwoordelijk stellen voor den juisten inhoud dier staten van
zijne luitenants, want zijn omgang met hen heeft zich slechts
kunnen bepalen tot enkele oogenblikken, in dienst bij eene oefe
ning of inspectie, buiten dienst bij een beleefdheidsbezoek, en
men zal het nu, in verband met het voorgaande, wel met ons
eens zijn, dat deze korte ontmoetingen geheel onvoldoende zijn
om iemand, en dan nog wel een in zeker opzicht van hem af
hankelijk persoon, te leeren kennen. Dat de thans gevolgde