719
wijze van doen nog zoo weinig tastbare nadeelen na zich sleepte,
is alleen te danken aan het oogenschijnlijk ondergeschikte van
de zaak. Een luitenant moet het al heel slecht maken, zal hij
de kans op de 2e of 3e ster verliezen, en vandaar dat er een
groote speling tusschen een goed en een slecht oordeel kan bestaan,
alvorens de belanghebbende hiervan de gevolgen ondervindt. Ech
ter, de minder direct tastbare nadeelen blijven daarom voor het
leger niet uit. Het voornaamste is wel dit, dat alle vroegere
oordeelvellingen over een pas benoemd kapitein als van nul en
geener waarde moeten worden beschouwd, en dus de basis ont
breekt, waarop men zoude moeten voortbouwen, om dien kapi
tein, naar zijne geschiktheid voor majoor, op de juiste waarde
te schatten. Terwijl deze reeds ettelijke jaren als officier heeft
gediend, weet men nu eigenlijk nog niets van diens individua
liteit, gewoonten, neigingen, hartstochten, enz. en de korpscom
mandant, nu als de onmiddellijke chef, begint van meet af aan
altijd wanneer hij deze kunst verstaat en het nut er van inziet
daarnaar onderzoek te doen. Maar begrijpt men dan niet dat
van dien kapitein, indien hij gedurende zijne vele luitenants
jaren naar opvoedkundige beginselen beoordeeld ware geworden,
reeds bij zijne bevordering een gewettigd vermoeden zoude kun
nen worden uitgesproken, in hoeverre hij in de toekomst in aan
merking zal kunnen komen voor den nu volgenden rang? Men
lette hier wel op, niet het besliste „ja" of „neen" zou men daar
omtrent kunnen of mogen uitspreken, maar wel zou, inzonderheid
op grond van zijne individueele karaktereigenschappen, kunnen en
mogen worden verklaard, of men later in hem een in alle opzich
ten goed, dan wel middelmatig hoofdofficier te gemoet kan zien.
Als men, om hier ter opheldering even op ons volgend betoog voor
uit te loopen, al dadelijk van den beginne af aan de individualiteit
had beoordeeld, en hiervan tijdens den luitenantstijd niet had kun
nen constateeren, dat zij wij noemen hier slechts iets ook
„besluitvaardigheid" afteekent, dan zou, zonder eenige onbillijk
heid te begaan, de geschiktheid van den beoordeelde voor hoofd
officier, reeds bij zijne bevordering tot kapitein, kunnen en mo
gen worden gewantrouwd. Zooals thans te werk wordt gegaan,
kan men het radicaal voor majoor erlangen, indien een of twee
voorgaande conduitelijsten slechts gunstig luiden, maar omge-