722 van hem, als hun eerste beoordeelaar, volkomen gerechtvaardigd. Zal evenwel de onmiddellijke chef, in den geest zooals wij dit bedoelen, invloed op den te beoordeelen officier kunnen uitoe fenen, dan moet hij geen gelegenheid verzuimen met hem in persoonlijke aanraking te komen. Aan deze voorwaarde zal de compagniescommandant tegenover zijne luitenants, en de korpscommandant tegenover zijne kapiteins, gemakkelijk kunnen voldoen, maar bezwaarlijker wordt dit voor hen, die in meer hoo* gere rangen hun plicht als beoordeelaar te vervullen hebben. Een afdeelingscommandant zal, als onmiddellijke chef, met zijne koipscommandanten onmogelijk eenen omgang kunnen onder houden, zooals bv. een kapitein met zijne luitenants. Alleen reeds het feit, dat zij zich lang niet altijd op een en dezelfde standplaats bevinden, vormt een beletsel voor een meer intie mere aanraking. Doch ook de omstandigheid, dat de afdeelings commandant te veel aan eigen schrijftafel gebonden is, moet worden gereleveerd. Hier roeren we eene quaestie aan, die in dit opstel onmogelijk in haar geheelen omvang te ontleden en te bespreken is, maar de voornaamste oorzaak van het ontstaan dier quaestie willen we toch niettemin noemen. Het is de van hoogeihand uitgaande drang, om in het leger het gezag zooveel en waar mogelijk te centraliseeren, dit echter voornamelijk daar, waar het de regeling van administratieve aangelegenheden be- tieft. Gelijk men den kapitein, voor wat zijne compagnie aan gaat, verantwoordelijk stelt voor elke kleinigheid, die den be hoorlijken gang der compagnieshuishouding verzekeren moet, zoo legt men den afdeelingscommandant de omvangrijke taak op de schouders, om elke administratieve bijzonderheid in zijn gewest te regelen en te verantwoorden. Dit laatste o.i. geheel onnoodig. Alles wat betrekking heeft op periodiek in te dienen stukken zou, indien dit niet in onmiddellijk verband staat met zaken de verdediging of de slagvaardigheid van den troep be treffende, zeer goed geheel buiten hem om door een ten zijnen bureele werkzaam officier in behandeling kunnen worden geno men, en dezen hiervoor de verantwoordelijkheid kunnen worden opgelegd. Zooals gezegd, verder wenschen wij hierop niet in te gaan, alleen willen wij hen, die zouden meenen dat dit om krijgs- tuchtelijke redenen niet altijd mogelijk zoude zijn, wijzen op de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 106