734
Voldoet deze wijze van schadeherstellen dan niet? Zeker
uitmuntend. De C.Ct. is te veel soldaat, om de gegeven bevelen
niet onverwijld op te volgen „zonder de minste tegenspraak"*
maar de regeling in art. 6 berust op macht, niet op recht.
Zou bovendien, zoo vragen wij, de C.Ct, de door hem aan den
lande toegebrachte schade, zoo ontdekt, al niet aanstonds vrij-
willig vergoeden, wanneer hij anders daartoe met toepassing der
comptabiliteitswet zou worden verplicht? Het anderen onnoodig
lastig te maken, ligt toch niet in zijn aard.
Vergelijken wij hiermede het optreden van de Algemeene
Rekenkamer; zij doet den betrokkene schriftelijk verklaren, dat
hij zich aansprakelijk stelt voor de toegebrachte schade; dat hij
cleze vrijwillig vergoedt en daartegen later geen bedenkingen zal
inbrengen.
Het doet bovendien ons begrip omtrent militaire hiërarchie
geweld aan, dat een onderofficier- of luitenant-kwartiermeester, op
grond dezer instructiën, een kapitein-compagniescommandant,
zij het ook met recht van beroep op den gewestelijken inten
dant, eenvoudig de vergoeding oplegt en het bedrag zonder
vorm van proces op het traktement kortdat een onderofficier of
luitenant (schriftelijk) aanmerking maakt op de door den kapitein
ingediende administratieve bescheiden en last not least deze ter
overmaking terugzendt.
Wordt de voogdijschap opgehevenvormt de administratie van
e compagnie een zelfstandig geheel, opgedragen aan een onder
officier-kwartiermeester, voor zijne administratieve handelingen
zelfstandig verantwoordelijk overeenkomstig de wet, dan ver
vallen vanzelf de aangevoerde bezwaren.
Dit beginsel is de grondslag voor meerdere, noodig geachte
hervormingen.
Aan de officieren-kwartiermeesters de controle over de admini
stratie en de kas der onderofficieren; verder de mandateering,
het toezicht op de invordering, storting en verantwoording van
al hetgeen uit eenigen hoofde aan den lande verschuldigd is;
door hunne tusschenkomst verhandeling' der nota's van be
denkingen op de verantwoordingen der kwartiermeesters. Deze