752 terugtrekkende hoofdmacht, ten einde zoo spoedig mogelijk de terugtrekkende achterhoede te kunnen opnemen. In het eerste geval indeeling bij de achterhoede is de artillerie toch feite lijk reeds bestemd om zoo noodig opgeoflerd te worden, zoodat de eisch voor hare veiligheid dan niet meer dat gewicht in de schaal mag werpen als bij een frontmarsch. Uit het voorgaande volgt: Wat het „Voorloopig Velddienstvoorschrift" in de 90, 106 en 125 voorschrijft omtrent de indeeling van de artillerie in de marschcolonne, is, in het algemeen genomen, onjuist voor onze toestanden en terreinen. Wij moeten de brigade, bestaande uit vier bataljons infanterie, waaraan cavalerie en artillerie zijn toegevoegd in verhoudingen zooals wij hebben, als punt van uitgang aannemen en hierbij in aanmerking nemen afwisselend open en bedekt, doorsneden terrein. In aanmerking nemende, dat de voorhoede van zulk een bri gade aan infanterie hoogstens ruim één bataljon zal tellen 107 V.V.) en dat de afstanden van de onderdeelen der voor hoede 109 en 113 als minima moeten worden beschouwd, dus gebezigd worden in bedekt terrein, zoo komen wij, in ver band met het voorgaande, tot het volgende: le. Geen artillerie bij de voorhoede. 2e. In open terrein marcheert de artillerie bij een frontmarsch achter het voorste bataljon der hoofdmacht, terwijl de afstanden tusschen de onderdeelen der voorhoede maxima kunnen zijn. In bedekt terrein marcheert de artillerie zoo ver mogelijk ach teraan in de hoofdmacht, evenwel steeds infanterie onmiddellijk achter zich hebbende. In afwisselend open en bedekt, doorsneden terrein marcheert ■de artillerie achter het tweede bataljon van de hoofdmacht. 3e. Artillerie wordt aan de achterhoede toegevoegd, wanneer het de bedoeling is, desnoods met opoffering van die achterhoede, de hoofdmacht aan de vervolging te onttrekken. Betreffende 16 van het gevechtsvoorschrift der bereden ar tillerie wordt aangeteekend, dat het daarin voorkomende omtrent «de lie afdeeling van den gevechtstrein niet in overeenstemming

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 136