766
in geld, welke den barisans toekwam als zij dienst deden, aan
hen niet werd uitgekeerd.
Ook de wachten en hiertoe waren vele manschappen be-
noodigd, daar één hoofdofficier van het korps niet minder dan
24 man op wacht had en er zelfs een wacht bij de vorstelijke
begraafplaats stond konden op die wijze niet behoorlijk be
trokken worden, zoodat het meermalen voorkwam, dat kader
en manschappen 2 maal 24 uur op wacht moesten blijven, ter
wijl 1 wachtvrije nacht regel was.
Wèl mocht in het reglement voor de korpsen barisan van
Madoera het artikel voorkomen, dat de officieren-instructeurs
met de meeste bezadigdheid moesten optreden, want vertoogen,
door hen bij het Bestuur ingebracht om in dezen toestand ver
andering te brengen, brachten niet de minste verbetering.
De inlandsche officieren hadden ook al geen reden om een lof
zang over hunne positie aan te heffen, want met uitzondering
van de commandanten ontving ieder hunner, zonder onderscheid
van rang, slechts 25 's maands, behoudens de 10 duiten daags
belandja, wanneer zij voor dienst uitkwamen.
Aan de minderen moest éénmaal per 2 jaar kleeding verstrekt
worden, bestaande uit een jas, broek, kwartiermuts en een hals
das, terwijl de officieren, als regel, om de 3 jaar een jas, pan
talon en kwartiermuts kregen en jaarlijks éen paar schoenen.
Op dezen regel schijnen echter uitzonderingen te zijn geweest,
als de schatkist van den vorst deze uitgave niet gedoogde, want
in April 1880 klaagde de kapitein-instructeur over de hoogst
onvoldoende kleeding van de officieren, hetgeen trouwens niet
te verwonderen viel, daar de boven vermelde kleedingstukken
in de laatste 15 jaren slechts 3 maal waren verstrekt geworden.
Daar de barisan geheel en al onder het civiel bestuur ressorteer
de, terwijl de officieren-instructeurs zich geheel alleen en aan niets
anders dan aan de instructie te wijden hadden, kwamen, vooral
uit een militair oogpunt beschouwd, hoogst zonderlinge toe
standen voor. Officieren en kader werden door den Panembahan
aangesteld; van het gevoelen van den inlandschen korpscom
mandant werd daarbij niet meer notitie genomen dan men zelf
wenschte; alleen voor de officieren werd later de bepaling in 't
leven geroepen, dat hun benoeming door het Ned. Ind. Gouver-