832
denkbeeld kunne vormen van de wijze waarop men elders ge
tracht heeft te gemoet te komen aan de eischen, die aan een goed
stelsel van bevordering gesteld moeten worden.
I. In Nederland werd de bevordering van officieren bij de wet
van 9 Juni 1902 geregeld. In hoofdzaak komt die regeling op
het volgende neer:
Tweede-luitenants worden, bij verkregen geschiktheid voor
den hoogeren rang, naar ouderdom van rang bevorderd, met dien
verstande, dat die bevordering uiterlijk na vier jaren dienst als-
officier moet plaats hebben.
Ten minste 5/6 deel van het in een tijdvak van 5 jaren te
bevorderen aantal eerste-luitenants icordt naar anciënniteit be
vorderd, 1/6 van dat aantal kan bij keuze bevorderd worden.
Kapiteins en hoogere officieren worden uitsluitend bevorderd
naar keuze, door, uit de voor den hoogeren rang geschikt ge-
oordeelden, de meest-geschikten voor bevordering in aanmerking
te brengen.
De bevordering geschiedt over ieder wapen, iederen staf of
ieder dienstvak afzonderlijk, doch over elk dezer onderdeelen in
zijn geheel; van dit laatste kan alleen worden afgeweken bij
troependeelen, die voor krijgsverrichtingen buiten het rijk in
Europa zijn gezonden of in eene vesting buiten gemeenschap
met het leger zijn.
Om tot kapitein te kunnen worden bevorderd moet de officier
8 jaren als luitenant, en daarvan 2 jaren in den troep gediend
hebben. De kapitein moet, om voor bevordering in aanmerking
te kunnen komen, 4 jaren in zijn rang gediend hebben, waarvan
één jaar in den troep, en bovendien nog geen 53 jaar oud zijn
(dit laatste geldt niet voor officieren der militaire administratie).
Hoofd- en opperofficieren moeten, om bevorderd te kunnen wor
den, 2 jaren in hun rang gediend hebben en daarvan in den
majoors- en luitenant-kolonelsrang te zamen één jaar in den troep.
Voor kolonels is bovendien als leeftijdsgrens gesteld 60 jaar.
Van de voorgaande bepalingen kan in tijd van oorlog worden
afgeweken, in welk geval de vereischte tijd van dienst in eiken
rang tot op de helft teruggebracht kan worden.
Aan officieren in werkelijken dienst worden geen rangen ge-