845
het officierskorps staat, dat, tot de bevoorrechten behoorende,
geheel instemt met deze wijze van aanvullen der hoogere rangen.
En helaas, dat kwaad is niet te vermijden zoolang ook officieren
slechts gewone menschen zijn met hunne deugden en gebreken,
hun verschil in aanleg, ontwikkeling en karakter, want hiervan
is het onmiddellijk gevolg, dat er geen twee chefs te vinden zijn,
die, geheel onafhankelijk van elkaar, eenzelfde persoon op geheel
dezelfde wijze zullen beoordeelen, terwijl aan de andere zijde bij
hen, die zich door jongeren zien voorbijgegaan, zeer weinigen
gevonden zullen worden, die altijd erkennen zullen dat die pas
seering geheel naar recht en billijkheid heeft plaats gehad. Over
schatting van eigen talenten is een zeer menschelijke eigenschap;
niet ten onrechte zegt het spreekwoord: „elk meent zijn uil een
valk te zijn".
Reeds bij de eerste toepassing van het keuzestelsel werd de
rechtmatige klacht geuit, dat slechts gunstelingen zich van de
hoogste rangen in het leger konden meester makenen het laat
zich trouwens begrijpen, dat de vroegere vorsten slechts die offi
cieren tot de hoogste rangen in het leger wilden verheffen, van
wier trouw en aanhankelijkheid zij in tijden van gevaar verze
kerd waren.
Doch ook nu wordt, in de landen waar het keuzestelsel toe
gepast wordt, in tijdschriften en nieuwsbladen zelden met veel
lof over de toepassing er vau gesproken. In Nederland begin
nen zich reeds enkele stemmen te verheffen, die van ontevreden
heid over het daar gevolgde stelsel getuigen, en hoort en leest
men wat sommige officieren van dat leger over deze aangele
genheid weten mede te deelen, dan krijgt men den indruk, dat
het keuzestelsel niet in alle opzichten voldoet aan de verwach
tingen die men er van koesterde. In beginsel bestond het keuze
stelsel reeds vóór de invoering van de wet van 1902, doch toen
vond het slechts enkele malen toepassing; vrijwel als regel
werd de ranglijst gevolgd. (Bij de marine, waar een gelijk stelsel
bestond, werd het zelfs in het geheel niet toegepast). Doch zoo
wel toen als nu werd elke bevordering buiten de gewone volgorde
met ontevredenheid begroet. Het denkbeeld, dat bevoorrechting
of intrige aan vele dier benoemingen ten grondslag lag, werd
door velen gehuldigd, terwijl zelfs beweerd werd, dat factoren als