NASCHRIFT OVER „LEGERADMINISTRATIE", VOORKOMENDE
IN No. 8 VAN DEZEN JAARGANG.
Door toevallige omstandigheden kwam no. 39 der Javasche
Courant (dd. 17 Mei 1904) eerst in ons bezit, toen ons opstel
„Legeradministratie" reeds ter perse was, en juist in dat nummer
wordt het koninklijk besluit bekend gemaakt, dat uitvoering
geeft aan art. 82 der comptabiliteitswet, zooals dit artikel laat
stelijk is gewijzigd bij de wet van 30 Juli 1895 (Ind. Stbl. no.
225).
De wijze van „vervolgen" en „verhalen" heeft hierdoor echter
geen principieele wijzigingen ondergaan. Behalve eenige redac
tieveranderingen, is de G-. Gr. nu ook bevoegd, indien daartoe
termen bestaan, vergoeding op te leggen zonder ter zake van
de Algemeene Rekenkamer mededeeling te hebben ontvangen;
is de herziening van belastingbesluiten ook uitgebreid tot ge
vallen, waarin onjuiste gegevens of onjuiste voorstelling van
feiten tot het opleggen van vergoeding hebben aanleiding ge
geven is in art. 7 de wijze van tenuitvoerlegging dier besluiten
geregeld.
Wat ons echter met verbazing heeft vervuld is het voor
schrift in art. 11, ten aanzien van de toepassing van dit K. B. op
de gevallen sedert 1 Januari 1896 reeds voorgekomen en die
tot het opleggen van vergoeding kunnen leiden. Hier dus af
wijking van den regel: „de wet verbindt slechts voor het toe
komende". Onze groote rechtsgeleerde Mr. Opzoomer zegt dien
aangaande „van het recht van den wetgever om aan een wet,
ook voor het verleden, bindende bracht te verleenen, behoort
met groote behoedzaamheid te worden gebruik gemaakt." Is
hier de noodige behoedzaamheid betracht? Wat is toch het geval.
Een categorie van personen, die door de wetswijziging van 1895
publiekrechterlijk kan worden vervolgd (vóór dien kon het ech
ter civielrechterlijk) voor schade den lande toegebracht, kon