928 dig leidt tot veroudering van het officierskorps, wanneer men niet, zooals bv. in Duitscliland, het tusschentijcls uittreden uit het leger vergemakkelijkt, voor bevordering strenge eischen stelt en zich daaraan ook gestreng houdt. Tegen dit laatste nu schijnt men op te zien, omdat het handhaven van die strenge eischen een groot deel van het officierskorps op betrekkelijk jeug digen leeftijd, en met gering pensioen, het leger doet verlaten, waardoor niet ten onrechte de vrees gekoesterd wordt, dat zich achtei het officierskorps een soort proletariaat zal vormen, dat aan de dienstneming van het betere deel der maatschappij af breuk zal doen. Verder is het mogelijk in die groote legers, door het invoeren van examens en het stellen van leeftijdsgrenzen, -enkele na te noemen nadeelen, aan het keuzestelsel verbonden, binnen engere grenzen terug te brengen. Bij het Indische leger echter verkeert men in geheel andere omstandigheden, eensdeels omdat het bovenomschreven nadeel zich bij dat leger in veel sterkere mate zou doen gevoelen (hoofd zakelijk als gevolg van de gebrekkige wijze waarop in Indië de beoordeeling van officieren uit den aard der zaak plaats heeft), anderdeels omdat de sterftekansen en het aantal gevallen van vroegtijdige lichamelijke ongeschiktheid door veelvuldig verblijf te velde en het leven in een tropisch klimaat grooter zijn, terwijl ook de zooeven genoemde hulpmiddelen, elders toegepast ter voorkoming van andere het keuzestelsel aanklevende nadeelen, bij ons onbruikbaar zijn. Eindelijk wordt door den officier van het Indische leger in betrekkelijk korten tijd een voldoend pen sioen verkregen, zoodat van de vorming van een proletariaat uit het officierskorps weinig sprake kan zijn 1). 1) Men zou mij" kunnen tegenvoeren, dat bij' ons, bij* de bevordering van kolonels tot generaal-majoor, het keuzestelsel reeds lang met stieces wordt toegepast; doch deze be vordering bij keuzo kan niet vergeleken worden met die, welke als stelsel van bevordering voor het geheele officierskorps zou moeten gelden. In de eerste plaats toch is het aantal oppei" officieren bij ons leger uiterst gering, zoodat ieder officier, van den aanvang van zijn loop baan af, overtuigd is dat een benoeming tot dien rang een zeer liooge zeldzaamheid is; in de tweede plaats wordt van kolonels geen beoordeeling opgemaakt, zoodat hun ook nimmer eenig oordeel wordt kenbaar gemaakt; het niet vernemen van ongunstige aanteekeningen geeft dus niet de minste aanleiding tot het koesteren van verwachtingen ten opzichte van eene aanstaande generaalsbenoemingin de derde plaats is die benoeming, daar de Kroon .z ch die heeft voorbehouden, in aard geheel te onderscheiden van elke andere. Voor iemand, dio den bij ons zeer hoogeu rang van kolonel bereikt heeft, kan dus moeielijk sprake zijn van een grievend leed, als hij geen generaal wordt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 314