MILITAIRE RECHTSPRAAK.
In het door hem geredigeerde tijdschrift „Het militair Recht
in Nederlandsch Indië" wees Mr. C. A. Bergsma, toenmaals
auditeur-militair te Magelang, op de omstandigheid, dat ons op-
perrechterlijk college het den lageren rechter, die toch zoo gaarne
zou willen medewerken tot een constante jurisprudentie, niet-
makkelijk maakt door zijne telkens wisselende inzichten.
Dat daardoor het toch niet bijster hoog staande gezag van den-
krijgsraad geschaad wordt, behoeft wel geen betoog.
Daarom is het m.i. wenschelijk, telkens wanneer het Hoog
Gerechtshof eene beslissing neemt, afwijkende van vorige, die
uitspraken zooveel mogelijk te publiceeren, opdat de krijgsra
den en c.q. korps- en plaatselijk militaire commandanten daar
mede hun voordeel kunnen doen.
Om die reden mogen dan ook ondervolgende beslissingen in het
„Indisch Militair Tijdschrift" een plaatsje vinden, en dit te meer,
nu het „Tijdschrift van het Recht in Nederlandsch Indië" met het
opnemen van militaire strafzaken in den laatsten tijd zoo karig is.
In den tweeden jaargang van het tijdschrift „Het militair
Recht" enz., reeds boven aangehaald, komt een vonnis voor van
den krijgsraad te Magelang, ddo. 7 Maart 1901 No. 19, waarbij
artikel 211 0. W. ook toepasselijk werd verklaard op die hande
lingen, die, hoezeer gepleegd buiten dienst, hun oorzaak vinden
en mitsdien gezegd kunnen worden gepleegd te zijn „naar aan
leiding van dienstzaken".
De krijgsraad overwoog daarbij als volgt:
„dat de aanleiding van dit bezoek derhalve gelegen was in
„een dienstzaak, en nu in het algemeen onder handelingen, ge-
„pleegd jegens een meerdere „in dienstzaken", ook begrepen moe-
„ten worden alle zoodanige handelingen, die gepleegd zijn naar
„aanleiding van „ter gelegenheid van" zooals de burgerlijke
„strafwet dit uitdrukt dienstzaken"