938 Ik behoef hier zeker niet bij te voegen, dat, daar gemelde ser geant de eenige getuige was, wederom dezelfde overwegingen .•golden als in de beide vorige vonnissen. Bij sententie definitief van het H. M. Gr. .dfio. 6 Mei 1904, No. 116, werd dit vonnis vernietigd en beklaagde derhalve vrij gesproken, op grond van de ondervolgende overwegingen: „dat de krijgsraad, niettegenstaande beklaagde's ontkentenis, deze feiten als bewezen aannam, op de enkele verklaring van den getuige W. voornoemd, met toepassing van artikel 211 C.W; „overwegende dat dit artikel echter ten onrechte op het on derhavige geval van toepassing is geacht; „dat het immers eene uitzondering oplevert op den regel, dat de op zich zelf staande verklaring van één getuige niet tot be wijs kan strekken, zooals is voorgeschreven bij artikel 376 van het reglement op de strafvordering, op de militaire rechtspleging toepasselijk verklaard door artikel 210 van het crimineel wetboek; „dat uitzonderingen op een algemeenen regel, om hun karakter van uitzondering, geen uitbreidende uitlegging mogen vinden, zooals in het onderhavige geval heeft plaats gehad; „dat volgens artikel 211 van het C.W. de enkele verklaring onder eede van den meerdere voor volledig bewijs wordt ge houden, indien hij door een aan hem gesubordineerde „in dienstza ken" gedesobedieerd, tegengesproken, gescholden enz. mocht zijn. „dat de krijgsraad echter zelf volkomen juist overwoog, dat de ten laste gelegde woorden zijn geuit naar aanleiding van een dienstzaak, hetgeen niet hetzelfde is als in een dienstzaak, zooals kan blijken uit eene vergelijking met andere wettelijke bepalingen, als bv. artikel 156 en volgende van het Europeesche strafwetboek, waar men naast elkander vindt „in" en „ter gele genheid van" de waarneming eener bediening. „dat de uitdrukking „in" dienstzaken" een minder uitgebreid begrip oplevert dan „ter gelegenheid" of naar aanleiding van", zoodat, om den zooeven in herinnering gebrachten regel van uit legging der wet, de uitzonderingsbepaling van artikel 2 van het crimineel wetboek, welke ongetwijfeld verband houdt met het beginsel in artikel 80 C.W. uitgedrukt en met het oog daarop behoort te worden gelezen, op de onderwerpelijke zaak geen toepassing mag vinden."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 324