- 939 „dat uit het boven overwogene volgt, dat, bij gemis van het door de wet gevorderde bewijs, de beklaagde behoort te worden vrijgesproken." Hoe juist ook deze beslissing van het Hoog Militair Gerechts hof moge zijn, toch betreur ik dezen terugkeer van de voor dien door het Hof aangehangen leer, omdat nu door den superieur een vrij wat mindere waarborg wordt verkregen tegen handelin gen van de zijde zijner inferieuren, gepleegd naar aanleiding van dienstzaken, wanneer zij geschieden buiten tegenwoordig heid van getuigen, dewijl toch hunne ontkentenis, eventueel leu genachtige verklaring, voldoende is hen aan de rechtspraak van den krijgsraad te onttrekken. In hoeverre bij het herziene ontwerp Rechtspleging (strafvorde ring), thans reeds aan de Tweede Kamer ingediend, het wettige be wijs in dergelijke gevallen zal worden geregeld, is mij niet be. kend. Slechts zij aangeteekend, dat in het wetboek van militair strafrecht in artikel 60 de bepaling voorkomt: „Onder feiten in dienst gepleegd, worden mede begrepen fei ten gepleegd ter zake van dienstaangelegenheden". De bepalingen, voorkomende in den tienden titel van het cri mineel wetboek, behooren eigenaardig daarin niet thuis en komen dan ook in het wetboek van militair stafrecht niet meer voor. Mocht intusschen in het ontwerp Rechtspleging eene dergelijke bepaling als in artikel 211 C. W. worden opgenomen, dan zal in verband met artikel 60 W. v. M. S. deze quaestie tot eene oplossing zijn gebracht, en wel ingevolge 's Hofs aanvankelijke beslissing. Zooals de zaak thans staat, rest ons slechts de be straffing van dergelijke gevallen door den disciplinairen rechter en wordt daardoor gelukkig den superieur nog eenigen waarborg verschaft tegen beleediging door minderen onder dergelijke om standigheden. De disciplinaire rechter toch straft enkel op overtuiging en kan mitsdien daartoe de op zich zelf staande verklaring van een meerdere, aan wiens waarheidsliefde niet behoeft te worden ge twijfeld, voldoende zijn. Ook de kans, dat eene reclame over eene dergelijke bestraffing door den krijgsraad in den vervolge gegrond zal worden bevonden,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 325