940 is uiterst gering; dientengevolge behoeft niet van een bestraf fing te worden afgezien, nu ook het H.M.G., zooals mij onlangs gebleken is, bij de behandeling eener reclame van den fuselier d. W., zich blijkbaar op het standpunt van den disciplinairen rechter heeft gesteld en slechts op overtuiging de door dien fu selier ingebrachte reclame geheel ongegrond verklaarde. Deze fuselier werd nl. gestraft met 8 dagen cachof a/d w/r en gesloten, om reden: „Getracht zich te onttrekken aan een dooi den sergeant der week gecommandeerden dienst, na herhaling van dien last daaraan al mopperende en zoo langzaam mogelijk te voldoen en ongepast gedrag op het rapport bij den compag niescommandant.' Voor het tweede deel dier omschrijvende reden, nl. na herha ling enz. tot voldoen, bestond geen enkel ander bewijs of aan wijzing dan de onder eede afgelegde verklaring van den sergeant der week. Geheel overeenkomstig het in het eerste gedeelte van Barré's Militair Strafrecht, 3e verbeterde druk blz. 338, 4e alinea, aan gegeven beginsel, nl. dat de krijgsraad bij het wijzen der dis positie in alle opzichten in acht moet nemen de voorschriften van het gemeene recht omtrent het bewijs in strafzaken, en artikel 211 C. W. derhalve in reclamezaken nimmer van toe passing is, zoodat de op zich zelf staande getuigenis van een ■enkele getuige geen wettig bewijs daarstelt, werd de reclame van genoemd fuselier gedeeltelijk gegrond bevonden en in ver band daarmede bepaald, dat het aangehaalde gedeelte der straf reden uit reclamants strafhoek zou worden geschrapt. Niettemin overwoog de krijgsraad, dat, hoewel het gevorderde wettige bewijs niet was geleverd, toch de overtuiging verkre gen werd, dat reclamant zich ook aan het in dat deel der mu tatie vermelde had schuldig gemaakt, zulks in verband met het geen omtrent het overige gedeelte gebleken was, alsook omdat er geen reden aanwezig was om aan de geloofwaardigheid van getuige L. (sergeant van de week) te twijfelen. In tegenstelling met 's krijgsraads meening echter, overwoog het Hof: „dat de krijgsraad terecht heeft beslist, dat voldoende is „gebleken, dat reclamant niet onmiddellijk heeft voldaan aan den „last van den sergeant van de week om aan te treden voor een

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 326