942 „vallige, althans van des daders wil onafhankelijke omstandig heden het beoogde doel om den superieur lichamelijk te treffen „hebben gemist." Dit oordeel nu komt mij volkomen juist voor en geheel in overeenstemming met den geest en de letter van artikel 100 C.W., vermits toch de daad van geweld tot uitvoering was ge komen, toen de steen de hand van den mindere verlaten had. Het is toch geheel wat anders als de mindere een steen in zijn hand neemt en dreigt daarmede naar den superieur te werpen, om vervolgens den steen op den grond te gooien, zonder zijn voornemen te volvoeren, dan dat hij inderdaad den steen met vaart naar den meerdere werpt en deze zich door op zijde te springen als anderszins aan het gevaar, om getroffen te worden, onttrekt. Op dezen grond acht ik het dan ook minder juist, dat het Hof van dit oordeel afweek in het hier ondervolgende geval. Den fuselier G. was o.m. ten laste gelegd, dat hij, toen de ser geant-majoor bij het dagverblijf in de artilleriekazerne kwam om zijn naam te vragen, dadelijk een stoel greep en daarmede uit het dagverblijf naar dien sergeant-majoor smeet zonder hem te treffen. De krijgsraad, zich geheel vereenigende met s' Hofs beslissing, verklaarde G. schuldig aan feitelijke insubordinatie en strafte hem deswege met drie jaar militaire gevangenis. Ons hoogste rechtscollege achtte thans deze omschrijving min der juist, vermits het doel om een superieur lichamelijk te tref fen een daad niet kan stempelen tot een daad van geweld, in dien het beoogde doel, zooals in casu, niet is bereikt, maar slechts aanleiding kan geven tot eene „beleediging door bedreiging door gebaren." Het Hof ziet dus vermoedelijk in deze handeling slechts een poging om den meerdere een daad van geweld aan te doen, doch, daar poging tot feitelijke insubordinatie niet strafbaar is of lie ver niet bestaat, heeft het blijkbaar vermeend deze daad tot in subordinatie door gebaren (zoo luidde de ciualificatie) te moeten terugbrengen. Het Hof bezigde in zijne omschrijving echter minder gelukkig het woord „gebaren", zooals straks zal blijken. Naar mijne meening heeft dit misdrijf de meeste overeenkomst

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 328