945 beleedigende feitelijkheid. Hiervoor bestaan echter goede rede nen. Vooreerst zal uitsluitend bij zeer lichte feitelijkheden arti kel 94 alleen toepasselijk zijn. Zijn zij van meer heftigen aard, was des daders oogmerk gericht zoowel op de krenking van het eergevoel als op het aandoen van pijn, zoodat ze tevens als- mishandeling of als feitelijke insubordinatie zijn te qualiflceeren, dan zal, volgens het eerste lid van artikel 55 van het wetboek van strafrecht, de zwaarste strafbepaling moeten worden toege past. Artikel 100 kon echter niet naar de mate van het geweld, waarmede nog slechts wordt gedreigd, worden gesplitst. Dit artikel slaat dus ook op bedreigingen met een mes, een sabel, een geladen geweer enz. Een tweede reden, waarom de straf wegens bedreiging met eene feitelijkheid zeker even zwaar moet zijn als die wegens de gepleegde feitelijkheid in het geval van artikel 94, is, dat bij het misdrijf in dit laatste artikel omschreven de feitelijkheid slechts is het middel, terwijl zij bij het misdrijf van artikel 100 doel is. Bij de beraadslaging over artikel 94 stelde het kamerlid Hu- genholtz de vraag, wat het verschil is tusschen „feitelijkheid en daad", en zulks in verband met artikel 92, waarin de zoogenaamde „mondelinge beleediging" o.m. kan plaats hebben door een ,,daad"l). Het woord „daad" kwam oorspronkelijk niet in het artikel voor, maar werd naar aanleiding van het Verslag der Tweede Kamer daarin opgenomen achter het woord „gebaar", omdat, zoo als de Kamer opmerkte, een militair die bv. vóór een meerdere op den grond spuwt dezen noch door eene feitelijkheid, noch door een gebaar beleedigt. In zijn antwoord aan genoemd kamerlid deelde de regee- ringscommissaris, professor van der Hoeven, mede: „In artikel „92 wordt gehandeld over beleedigingen ook door daden, dus „alle daden. 1) Dit artikel luidt: De militair, die opzettelijk een meerdere, hetzij in het openbaar mondeling of door een geschrift of afbeelding, hetzij in zijne tegenwoordigheid mondeling of door een gebaar of daad, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeel ding, beleedigt of met eenig kwaad bedreigt, hetzij hem uitscheldt, beschimpt of in zijne tegenwoordigheid bespot, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden- Indien het feit in dienst wordt gepleegd, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 331