955
officier, als eerste noodzakelijkheid, de onmiddellijke opvolging
van bevelen, zonder tegenspraak, voorschrijft, zou het, zonder
opheldering daaromtrent te geven, ongerijmd klinken daarnaast
van hem te willen eischen dat hij, en dan nog wel als indivi-
dueele karaktereigenschappen, ook zelfstandigheid, besluitvaar
digheid en ondernemingsgeest bezit. Mets is toch meer in strijd
met onvoorwaardelijke gehoorzaamheid dan de aangeboren drang
naar zelfstandig handelen, besluiten en ondernemenHier ko
men we inderdaad te staan voor eene kloof, die noodwendig
dient te worden overbrugd. Zal de flinkheid, die wij van eiken
troepenofficier eischen, het leger ten goede komen, dan mag
zij, dit als vanzelf sprekend, de krijgstucht niet aanranden,
maar omgekeerd zal toch ook, wil die flinkheid zich kunnen uiten,
deze tucht haar geen belemmeringen in den weg mogen leggen.
In werkelijkheid bestaan er hier nog twee factoren, beide van
specifiek militairen aard, waarmede in het leger rekening moet
worden gehouden. De drie reeds besproken rubrieken, betref
fende de in den officier te eischen flinkheid, zouden ook bij het
beoordeelen der geschiktheid voor elke andere betrekking kun
nen dienen, daar een ieder, in welken werkkring hij ook geplaatst
is, zelfstandigheid, besluitvaardigheid en ondernemingsgeest
moet toonen, zal hij zich in zijn ambt of beroep als man, in de
volle beteekenis van dit woord, kunnen doen gelden. In het
maatschappelijke leven moet zoowel de hooggeplaatste staats
dienaar als de eenvoudige handwerksman „flink" zijn in den
geest, zooals wij dit van den officier wenschen, zullen beiden
als voor hunne taak ten volle geschikt kunnen worden aange
merkt. Het is dus voor den officier als man een conditio sine
qua non dat hij van de door ons vooropgestelde flinkheid de
bewijzen kan leveren, maar daarnaast moet hij nog tevens als
militair het bijzondere aanpassingsvermogen bezitten, om deze
mannelijke deugd te verbinden, wij zouden hier wel willen zeg
gen te vermengen, met deze anderede verloochening van het
eigen Ik. De in hem aanwezige kracht, die tot flink en zelfstan
dig handelen drijft, moet bij hem worden geregeld door het eigen
klare bewustzijn, dat zij voor het leger niets ten goede kan
uitrichten, ja, zelfs schadelijk is, zoodra zij zich onttrekt aan
den invloed van den persoonlijken wil om zich ondergeschikt te