961
■waaruit het is opgebouwd, en men de wetten niet kent, naar
welke die cellen elkaar aantrekken of afstooten. Vooral is dit
het geval, wanneer het, zooals hier, gaat om de gezonde ont
wikkeling van die krachten, welke van beslissenden invloed zijn
op het behoud van het geheel. Wijl de troepenofficier in het
legerorganisme een zoo gewichtige taak te vervullen heeft, een
taak, waarbij hij te gelijk leidend en opbouwend te werk moet gaan,
zal men van hem als individu in de eerste plaats een wat meer
dan oppervlakkige zielkundige kennis moeten bezitten, zal men
zijn streven en handelen juist en billijk kunnen beoordeelen.
En deze overweging brengt ons er toe, om, op gevaar af te
breedvoerig te worden, de nu te behandelen materie in al hare
onderdeelen te ontleden en te beschouwen.
Wij beginnen daarbij met het denkvermogen. Duidelijk zal het
zijn, dat we hier, als punt van beoordeeling, de vrucht der werk
zaamheid van dit vermogen, de kennis, moeten bespreken. Is het
noodig dat we daarbij ook in aanmerking nemen de algemeene ken
nis, die den officier als beschaafd en ontwikkeld man moet stem.
pelen Naar het ons voorkomt niet. Het bezit van die kennis
wordt voldoende verzekerd door de eischen, aan zijne benoeming
gesteld, terwijl aan het oordeel over de bruikbaarheid voor zijne
functiën als troepenofficier dit bezit in werkelijkheid niets toe of
af kan doen. Te gelijk hiermede achten we het dan ook geheel
overbodig in de beoordeelingslijst iets aan te teekenen aangaande
de geestvermogens en graad van ontwikkeling. Deze zaken zijn,
door de uitgebreide beteekenis die men er aan kan hechten,
onmogelijk juist te beoordeelen, en geven derhalve aanleiding
tot onbillijkheden en misvattingen, 't zij ten nadeeie van den
dienst, 't zij ten nadeeie van den persoon. Bij geen enkele cate
gorie van ambtenaren geldt deze maatstaf, en hij mag dus ook
niet meer worden aangelegd bij den officier, wiens tegenwoor
dige voorafgaande opleiding volstrekt geen aanleiding meer geeft
de waarde zijner geestvermogens of graad van ontwikkeling in
twijfel te trekken. En hierop komt het toch feitelijk neer, indien
men de noodzakelijkheid van het bestaan dezer rubrieken wil
bepleiten. De hoedanigheid der geestvermogens en de graad van
ontwikkeling te schatten, terwijl met zekerheid kan worden voor-