963
ver van elkaar verwijderd blijven, zal ook eene splitsing in prac-
tische en theoretische militaire kennis niet kunnen worden ge
mist, en deze twee takken daarom, elk afzonderlijk, een punt
van beoordeeling moeten vormen. Wij achten het in het huidige
voorschrift goed gezien, om slechts den algemeenen term „Mili
taire kunde" te bezigen, en hierbij niet te doen afdalen in een
afscheiding der onderdeelen dier kunde, door bv. tactiek, militair
recht, enz. afzonderlijk te laten beoordeelen. Wel echter komt
het ons als een groote fout in dat voorschrift voor, dat men
daarin geen afzonderlijke aandacht schenkt aan de practische
militaire kennis, waarop toch feitelijk ten slotte alles neerkomt
Zooals men nu te werk gaat, kan een knap theoreticus het in
het leger verbazend ver brengen, als hem maar niet het ongeluk
te beurt valt, dat de gevolgen zijner minderwaardigheid als prac
ticus, als voor ieder zichtbaar, aan het daglicht komen. Officieren,
die weinig bij den troep dienden, daardoor noodwendig in practi
sche kennis, noodig voor hunne volledige geschiktheid, te kort
schieten, kunnen, nu deze fout wordt gemaakt, gemakkelijk vol
doen aan de eischen van een gunstig oordeel. De ondervinding
leert dan ook, dat, om bevordering te maken, de weg door de
militaire bureaux en langs sedentaire betrekkingen gemakkelijker
en zekerder is dan die door den troep, en ook hier vinden we een
oorzaak van het vreemde verschijnsel, waarop we reeds in den
beginne van dit opstel wezen, dat nl. in het leger de pen, meer
■dan het zwaard, in aanzien staat.
Na alzoo de noodzakelijkheid te hebben betoogd der rubrie
ken: Practische militaire kennis en Theoretische militaire ken
nis, komen we thans nog aan eene quaestie, die hiermede
in vrij nauw verband staat. De invulling toch van deze beide
kolommen zal slechts weinig nut kunnen afwerpen, als we niet
tevens weten of de beoordeelde ook de kunst verstaat, met
beide deze soorten van kennis te kunnen inwerken op het denk
vermogen zijner ondergeschikten. Hoewel de officier, als eind
doel van zijn streven, de persoonlijke geschiktheid om hen aan
te voeren verwerven moet, dient men toch wel te begrijpen,
dat deze geschiktheid op zich zelve genomen voor hem en
voor den dienst geen waarde heeft, zoolang zijne onderhebbenden
■op die aanvoering niet zijn voorbereid. Dit voorbereiden nu