965 onze soldaat, de kinderschoenen ontwassen is, terwijl zijne vroe gere omgeving niet kan worden geacht haren invloed daarop al tijd ten goede te hebben uitgeoefend, zal van zijn gemoed reeds gezegd kunnen worden, dat dit in mindere of meerdere mate is verhard en er op den bodem hiervan bereids allerlei onkruid groeit. Bij onze beschouwingen over de opvoeding van 's mans gevoelvermogen, kwamen we dan ook tot het besluit, dat er in het leger van eene eigenlijke vorming geen sprake meer kan zijn, maar alleen van „vervormen", en het doel, waarnaar we hierbij te streven hebben, slechts dit moet wezen, dat we de gemoedsstem ming onzer ondergeschikten verheffen, door zooveel mogelijk bij hen aan te kweeken: opgeruimdheid en levensmoed. De om standigheid, dat wij in den soldaat geen kind meer mogen zien, brengt ons tevens in de noodzakelijkheid, af te zien van die mid delen, welke een rechtstreeks ingrijpen in zijn gemoedsleven noodig maken, zoodat onze pogingen, om die stemming te ver- hoogen, zich zullen moeten bepalen tot het wegnemen en ver helpen van datgene, wat de opgewektheid en gezonde levens lust bij den man zou kunnen verstoren of te niet doen. De vraag, die hier van den officier te beantwoorden valt, moet dus deze zijn, in hoeverre hij in dit zijn pogen kan slagen. Om alles wat de opgeruimdheid en opgewektheid kan verhinderen weg te nemen, moet men weten, wat daarop meer in het bij zonder storend werkt, en moet men bedreven zijn in de aan wending der middelen, om dit te bestrijden. De troepenofficier moet derhalve bij zijne minderen de verveling weten te bannen de wanorde te voorkomen; de ontevredenheid te verhinderende een tonigheid op te heffen; bovendien, een open oog hebben voor het lichamelijk en zedelijk leed van den man 1). Met lang behoeven we nu te zoeken naar de voorwaarde, die wij aan den officier moeten stellen, om er van verzekerd te zijn, dat hij al het hier genoemde ter harte neemt en te volbrengen weet. Het is im mers deze: hij moet in zijne minderen belang stellen. Men meene niet dat het zijn moreele plicht als mensch is, die we hier in het debat brengen, neen, alleen zijn plicht als meerdere is het dien we hier bespreken, dus, een voorwaarde, hem te stellen als 1) Voor zooveel noodig worde hier verwezen naar ons opstel in het 1. 31. T. 1901 no. 0. Dl. U 1904.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 351