966 - voorganger en leider zijner manschappen. Men moge het in het leger vóór alles innig beseften, dat een troepenofficier, al staat hij in kennis en doorzicht ook overigens nog zoo hoog, onge schikt is voor zijne betrekkingzoolang hij toont onverschillig te zijn voor het lichamelijk en zedelijk welzijn zijner mannenNog eens zij het gezegd, afgescheiden van alle humanitaire overwegin gen komen we tot deze uitspraak. De tegenwoordige oorlogvoe ring immers vordert vóór alles leiding, en leiding stelt aan het ge voelvermogen van hem die te leiden heeft, vooral en zeker niet het minst in kritieke momenten, hooge moreele eischen. Niet het verstand, ook niet de wil van den superieur is hier de hoofd zaak, maar zijn gevoel, zijn hart. Indien men dit in het leger niet klaar en helder begrijpt, wordt de uitoefening van gezag voor den officier als militair een dwingelandij, voor hem als mensch eenschande. Hier beroeren we tevens de kern der quaestie waar het om gaat, als men in de burgermaatschappij wil aantoonen, dat in het leger het zoo oppervlakkig geroep over het „moreel" in waarheid niets anders is dan de klank eener luidende schel, slechts geschikt hem te overstemmen, die, de schijn van de werkelijkheid scheidende, wil doordringen tot het wezen der zaak. Andermaal moeten we het beeld van zooeven kiezen om goed te laten uitkomen, hoe de opvoeding van den soldaat-mensch het alles in het leger regeert. Gelijk, physio- logisch gesproken, de aantrekking der cellen onderling als voor naamste voorwaarde geldt voor de levensvatbaarheid van heu gansche organisme, zoo is ook, psychologisch genomen, de ad- haesie van ziel tot ziel de eerste eisch voor een gezonde ont wikkeling der moreele kracht in het leger. Aantrekking moet ei zijn, contact moet worden verkregen, zal er in dat leger van mensch op mensch een vonk kunnen overspatten, die beider gemoed verteedertbij den soldaat tot eerbied en achting aan den eenen, bij den officier tot welwillendheid en hulpvaardigheid aan den anderen kant. Waar dat contact niet bestaat, kan er van zede lijke vorming geen sprake zijn, en is het opvoeren van het moreel door de meerderen eenvoudig niet mogelijk. Dus, Belangstelling in zijne minderen heet de eerste rubriek, waarnaar het gevoelvermogen van den officier moet woi den be oordeeld. Thans volgt de vraag, hoe hij deze belangstelling

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 352