970 veau behoeven uit te steken, om het hier van hem veronder stelde steeds waar te kunnen maken. Men voere ons hier niet te gemoet, dat het een te zware eisch is vertrouwen te stellen in een dronkaard, een luiaard, een dom oor, of welke minderwaardigen het leger nog meer mag tellen. Onmiddellijk zouden we deze „men" onze stelling van zooeven voorhouden, nu evenwel naar de omstandigheden gewijzigd. Zij zou nu luiden: Gelooft gij als leider, dat de man een dronkaard, luiaard of domoor is, dan zal hij het, als hij het nog niet geheel mocht ziin, nu zeker worden. Wij hebben ons, om dit te vei- klaren, niet in te laten met het probleem der suggestie bij de opvoeding, maar slechts te wijzen op elks persoonlijke ervaring. Geen enkel officier zal met de hand op het hart kunnen ver zekeren, dat hij zich ooit heeft weten te onttrekken aan den invloed 'van hem, dien hij, krachtens de voorschriften, ol diens intellectueel of moreel overwicht, als „mindere te volgen had. Als hij merkte dat zijn onmiddellijke chef, dus zijn leider, in zijn plichtsbesef geloofde, heeft dit hem een innerlijke kracht geschonken, om zijn plicht te blijven betrachten, of, zoo moge lijk, met nog meerderen ijver dien plicht te vervullen. En om gekeerd, indien deze chef hem daarin wantrouwde, zal ook de moed, om dit wantrouwen door betere plichtsbetrachting te logenstraffen, hem menigmaal in de schoenen gezonken zijn. Wanneer nu dit geen tegenspraak kan dulden ten opzichte van den officier, die zich in opvoeding en ontwikkeling als de gelijke van den chef mag beschouwen, en bij wien de zorg voor het behoud zijner materieele positie in de maatschappij tot het goed vervullen van zijn plicht om zoo te zeggen dwingt afgeschei den van den omgang met zijn chef dan zal men welmoeten aannemen, dat de invloed van den officier, in geestelijk opzicht zooveel hooger staande dan de soldaat, op dezen alles vei mag, en we met onze stelling volstrekt geen ketterij verkondigden. Een kleine toelichting zijn we hier schuldig, indien wij spre ken van „alles vermag". Dit toch is niet geheel zuiver waai. Indien de man werkelijk een dronkaard, luiaard, enz., is, zal het geloof, dat hij dit niet is, geene bekeering te weeg brengen, doch alleen dit goede kunnen uitwerken, dat hij als dronkaard, enz., niet nog dieper zinkt. De kwaal zou dus alleen gestuit worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 356