- 1031
brengt, zoodat hij zich voor eene snelle uitvoering en eene
herhaling met steeds dezelfde bewegingen niet leent, terwijl
he beide andere omstandigheden die moeielijkheden slechts ver
meerderen. Dit zal de heer Fabius toch moeten erkennen. In
Nederland, waar zooveel werk gemaakt werd van het juist- en
snelvuurnummer op verschillende concoursen, is dit nooit anders
beoefend voor zoover ik mij herinner en kan nagaan dan
in knielende houding (de gemakkelijkste), liefst met een kussen
tje onder de wreef van den rechtervoet, met eene groote hoe
veelheid patronen naast den schutter op een tafeltje, en elk schut
ter opgeborgen in een afzonderlijk hokje, waar hij tegen weer
•en wind vrij goed beschermd was en door niemand gehinderd
mocht worden; later zijn daar gymnastische oefeningen aan
■vooraf gegaan, doch dat is ook alles.
De proef te Waalsdorp met de 44 gepatenteerde oorlogschut-
ters bewijst m. i. niets ten voordeele van de snel-coördinatie-
methode, doch toont alleen aan dat deze schutters, die jaren
lang geregeld in het schieten geoefend waren, onder voor hen
eenigszins abnormale omstandigheden, bij iets meer dan gewone
snelheid, vrij goede resultaten bereikten.
Is het niet wat naïef van den schrijver, te veronderstellen
dat de gen. Rohne zoekende zou zijn naar een juist- en snel
vuurnummer voor het prijsschieten, terwijl dit in Nederland,
zonder dat hij het wist, reeds bestond Ik kan uit 'schrijvers aan
halingen uit gen. Rohne's artikel dan ook slechts lezen, dat deze
de schietoefeningen en het prijsschieten meer gefechtsmassig wil
maken, en dat is volkomen te begrijpen. De man moet leeren
.schieten in houdingen en op doelen zooals ze zich te velde
voordoen, doch hij moet met verstand leeren schieten, d w. z.
"het doel dat hij zelf heeft uitgekozen, door een juist gebruik
wan zijn wapen, leeren raken van uit een voor hem gunstige
vuurstelling. Die uitkomst mag niet afhangen van de uitwer
king van reflexbewegingen, hun oorsprong vindende in het rug-
gemerg en in werking gebracht door het instinct van zelfbehoud.
Ten opzichte van de puntsgewijze weerlegging door den heer
Fabius van mijne vroeger verkondigde denkbeelden ter zake,
geloof ik, na het voorafgaande, kort te kunnen zijn.
Bij mijne beweringen, vervat in de punten 1, 2 en 3, heb ik