1032 natuurlijk het oog gehad op den oorlogsschutter te velde, die volgens de voorstanders van den automatischen aanslag zoo abnormaal is, dat hij zelfs niet meer naar het vizier ziet, en zich derhalve ook geen rekenschap kan geven van de opstelling van den vijand of van terreinhellingen, en voor wien de auto matische aanslag dienen moet om hem onbewust horizontaal, vuur te doen afgeven. Kon de man zich wèl van een en ander rekenschap geven, dan was de toepassing van den automatischen aanslag niet noodig. Dat goede tennissers zelden misslaan, uit welke richting de bal ook komt, is zeer waar, maar bewijst niets, als niet wordt aagetoond dat ze ook zoo goed slaan wanneer ze in dreigend levensgevaar verkeeren, evenals de oorlogsschutter in het gevecht. Aan te nemen is dat niet, als men ziet welke nietige zaken op het goed slaan van den tennisspeler reeds een ongunstigen in vloed uitoefenen. Het snel en juist richten op het exercitieveld is dan ook niet te vergelijken met het automatisch richten, dat men den man op het gevechtsveld wil laten uitvoeren. Ik ben (zie punt 4) ook volstrekt geen tegenstander van het beoefenen van een goeden en vluggen aanslag, integendeel, ik beschouw dit als een der voornaamste onderdeelen van de voor bereidende schietoefeningen, doch dat vlug en goed in den aanslag brengen mag alleen ten doel hebben besparing van kracht en tijd: kracht om meer goede schoten achtereen te kunnen afgeven, tijd om die aan het richten ten goede te doen komen. Omtrent de punten 5 en 6 zal ik, na het voorafgaande, niet ver der uitweiden. Ziet men in de beoefening van den automatischen aanslag heil, dan is men natuurlijk overtuigd van het daarmee te behalen voordeel, in het tegenovergestelde geval niet. Ook ik weet, dat zij die in het gevecht hun geweer horizontaal afschie ten tot de beste schutters gerekend mogen worden, doch ik twijfel alleen aan de mogelijkheid om dat bij het gros te bereiken door het beoefenen van een automatischen aanslag in vredestijd. Punt 7 kan na het voorafgaande verder onbesproken blijven. Wat punt 8 betreft, hier staan onze meeningen tegenover elkaar. Ik kan mijne bewering niet bewijzen, zij berust op mijne persoonlijke overtuiging, doch de heer Fabius bewijst de zijne ook

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 418