1040 minder ergmaar of hij het voor die betrekking geschikte karakter heeft, ■weet men evenminen dat kan de schromelijkste gevolgen hebben. Het adjudantschap in de officierswereld is eene zeer kiesche betrekking, eene betrekking die verplichtingen oplegt, juist tegengesteld aan het „stip- schap" in het huishouden der minderen. De officier-adjudant is de persoon, die staat tusschen den chef en zijne ■onderhebbenden. Yan beide kanten moet men hem kunnen vertrouwen. Hij moet een eerlijk karakter hebben, maar kunnen zwijgen tevens, waar niet te loven valt. Hij mag zich niet in afkeurenden zin uitlaten over de handelingen van zijn chef in tegenwoordigheid der officieren, maar vooral nooit over die der officieren in het bijzijn van den chef, tenzij de dienst het beslist eischt. Doet hij het, dan schiet hij te kort in het in hem gestelde vertrouwen; in het eerste geval handelt hij bovendien in strijd met de krijgstucht; in het laatste is hij gevaarlijk voor zijne medeofficieren. De adjudant moet zijn: een strikt neutraal persoon. Bovendien moet hij bescheiden blijven. Iets van eene „Hoogheid" straalt altijd neer op menschen die in zijne onmiddellijke omgeving verkeeren de lakei van een „Doorluchtige" ziet neer op een simpel baronnetje maar een ontwikkeld en beschaafd mensch kenne zijn standpunt en onthoude zich van een aanmatigend op treden. De adjudant bedenke, dat hij, als gewoon officier in den troep teruggekeerd, weer de ondergeschikte is van velen, boven wien hij zich verheven heeft gedacht. Men zal mij moeten toegeven, dat de eischen aan zijn karakter, vooral üan zijn wilskracht, gesteld niet gering zijn en dat menig adjudant lang niet volmaakt is en dat het verst van den volmaakte verwijderd staat de „stip", de man die uit dienstijver of uit vijandschap de col lega's „op het stoepje brengt", die bij elke tekortkoming van een zijner medeofficieren naar den chef toeloopt met dat stralende dienstgezicht, waarop te lezen staat: „zie nu eens hoe goed of ik mijne zaken doe en hoe beroerd die andere". En dan valt de hoofdofficier, die een bijzonder gering herinneringsver mogen bezit, terug in zijn stoel en steunt: „hoe is 't mogelijk, zoo iets overkwam mij nou nooit, nooif De rancuneuze „stip", bij een chef die een te willig oor leent aan zijne inblazingen, is gevaarlijk voor zijne omgeving als een giftig insect. Men zij voorzichtig in de keuze der personen, die geroepen worden om de sporen te dragen en make haar een zaak van ernstig onderzoek en nauwgezette overdenking. D. G.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 426