1076 - landen. Vol eerbied voor de vele en goede eigenschappen door den heer D. aan genoemd ambtenaar toegekend, en vol waardeering van hetgeen reeds door hem verricht is, betwijfelen wij toch, of het aanbeveling verdient een burgerambtenaar te belasten met de leiding van militaire operatiën op groote schaal. Behalve dat het een civiel ambtenaar noodwendig aan de vereischte vakken nis moet ontbreken, vreezen wij ook, dat tallooze conflicten met ondergeschikte officieren er het gevolg van zullen zijn (Djambi). En valt er van de groote kennis van land en volk en van de ondervinding des heeren Hoeke niet evenveel partij te trekken door hem toe te voegen aan den militairen leider? Hiermede zijn wij gekomen aan het einde der taak, die wij ons stelden, nl. het wagen eener zwakke poging om een middel aan de hand te doen, ten einde met eigen krachten datgene te bereiken, wat ook de heer D. zich voorstelt. X. NASCHRIFT VAN DEN HEER C. F. II. DUJIONT. Wanneer wij zien, dat de een of andere arbeid dien wij op touw hebben gezet opgemerkt en gewaardeerd wordt, dan geloof ik dat er niemand onder ons is, die niet een gevoel van stree ling ondervindt, en zulks in dubbele mate, wanneer het opmerk zaam maken op onze fouten en het uiteenzetten van een ziens wijze die met de onze in strijd is geschieden op een wijze, die getuigt van humaniteit en toegevendheid. Om die reden verzoek ik den mij onbekenden schrijver van het voorafgaand artikel mijn dank te willen aanvaarden voor de door hem gemaakte opmerkingen, welke ondubbelzinnig ge tuigenis afleggen van zijne groote belangstelling in het door mij behandelde onderwerp. De redactie van dit Tijdschrift was zoo welwillend mij dat artikel in manuscript ter lezing toe te zenden, waardoor mij de gelegenheid werd geboden mijn antwoord als naschrift daaraan toe te voegen. Vermeenende daardoor in het belang der zaak te handelen, heb ik van dat aanbod gretig gebruik gemaakt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 462