1080
er van die troepjes veel terecht zou komen, en ik ben er zeker
van, dat wij op die wijze telkens onze kloekste mannen willens
en wetens ter slachtbank zouden voeren. Zulke afzonderlijk
ageerende afdeelingen zullen minstens 10 a 20 man sterk moe
ten zijn. Edoch, dit zijn zaken van later zorg, en moeten geheel
worden overgelaten aan het inzicht van den in elk afzonderlijk
gebied van onzen archipel geplaatsten militairen bevelhebberT
die daarvoor geheel verantwoordelijk dient te worden gesteld.
Voorts wijst X op een groot nadeel dat aan mijn stelsel kleeft,
nl. dat „hoe meer men inboorlingen bezigt om ons succes te
„bevechten, hoe grooter en feller de haat en de vijandschap van
„den anderen stam zullen worden, zoodat dus nooit een toestand in
„het leven geroepen zal worden, die het einddoel moet zijn van
„ons gewapend optreden, een toestand, waarbij de verschillende
„stammen in „vrede en vriendschap" naast elkaar leven als trouwe
„onderdanen van het Gouvernement".
Ook dit is een zaak van later zorgbovendien hebben de Moe-
roeng- en de Kapoeasdajaks nog nimmer in „vrede en vriend
schap" met elkaar geleefd, en zullen zij het in de toekomst ook
nimmer doen, al werpen wij ons als bemiddelaar tusschen die
stammen op.
Het gebruikmaken van deze vijandschap, om een gemeen-
schappelijken vijand te bestrijden, ligt dunkt ons daarom voor
de hand.
In het slot van zijne „opmerkingen" betwijfelt X het, of het
aanbeveling verdient een burgerambtenaar te belasten met „de
leiding van militaire operatiën op groote schaal."
Maar zulks wordt door mij ook niet aangeprezen; genoemd
ambtenaar zal slechts de leiding hebben over de hulptroepen,
en samenwerken met den ei vielen gezaghebber, tevens postcom-
mandant van Poeroek Tjahoe, onder de opperste leiding liefst
van een civiel en militair resident of gouverneur der Z. en O.
afdeeling van Borneo.
Bovendien is, volgens mijn stelsel, van een „militaire operatie
op groote schaal" geen sprake integendeel, het militaire element
zal slechts sehaarsch vertegenwoordigd zijn.