1092
op bedacht zijn, den troepenofficier voortdurend in deze richting
te peilen. Ook thans wordt dit wel gevoeld, en geenszins blijft
men in gebreke de waarde van den officier naar zijne plichts
vervulling te schatten, maar de manier waarop men het aanlegt
om hieromtrent tot een billijk oordeel te komen kan ons in
geenen deele bevredigen, omdat men niet uitgaat van het zuiver
paedagogisch beginsel, dat hierbij alle wantrouwen moet worden
vermeden. Bij de tegenwoordig gevolgde wijze van doen begint
men aan te nemen, dat er aan die vervulling van den plicht iets
hapert, en bestaat het beoordeelen hierin, dat men nagaat hoe
véél er aan ontbreekt. De pas benoemde officier, die nog geenerlei
aanleiding tot wantrouwen, in welk opzicht ook, heeft kunnen
geven, derhalve aanspraak mag maken op het volle vertrouwen
van zijn chef, wordt niettemin door dezen beschouwd als het bij
uitstek geschikte object, waarop hij zijn kijker te richten heeft.
En dit, zooals reeds gezegd, eenvoudig om te zien, niet naar het
goede, maar naar het mogelijk slechte in den beoordeelde. Het
woord dat ons hier aanhoudend op de lippen zweeft is: controle.
Inderdaad, het moet hier worden geconstateerd, de onder,
vinding leert dat vele, zoo niet de meeste chefs „beoordeelen"
verwarren of gelijkstellen met „controleeren." In één opzicht is
dit verschoonbaar, omdat al onze reglementen en voorschriften
een geest van wantrouwen jegens de ondergeschikten ademen,
zóó sterk, da,t niets mag worden verricht, of een hooger geplaatste
moet nagaan hoe het wordt verricht. Maar overigens is het ge
heel de schuld van die chefs zelf, daar zij niet genoeg door
drongen zijn van de waarheid, die we reeds bij het begin van
dit opstel in het licht stelden, dat nl. de beoordeelaar ook tevens
leider moet wezen. Wanneer dit niet wordt begrepen of gevoeld,
ontaardt de conduitelijst in een controlelijst, waarin de nadruk
meer op de slechte dan op de goede eigenschappen van den be
trokkene gelegd wordt. Dit kan niet anders. Dringend noodig
komt het ons voor, dat aan deze zucht naar controle bij het be
oordeelen den weg versperd worde, en als eenig middel achten
wij het daarom raadzaam ten aanzien van het wilvermogen van
den officier de vraag te stellen In hoeverre vervult hij zijn
plicht zomler controle? Deze rubriek met „onvoldoende' inge
vuld zal voortaan elke bevordering moeten uitsluiten, opdat zoo-