1094 plichtsvervulling het vertrouwen van zijn chef verbeurde en op wien derhalve controle moet worden uitgeoefend, ongeschikt voor bevordering is, maar de dienst zelf is hieimede nog niet gevrijwaard voor de nadeelen, die van deze slechte plichtsver vulling het gevolg zijn. Bij een zoodanig officier moet de tucht in al hare strengheid optreden, en het laatste middel waaiovei deze tucht beschikt, de disciplinaire straf, blijft slechts over, om den delinquent tot plichtsvervulling te dwingen. Ais bekend veronderstellende dat ook dit „dwingen" tot doel moet hebben, verbetering van het individu, en daarnaar alleen de stiaf mag worden geregeld, kunnen we hierover verder zwijgen, echter niet over het betreurenswaardige feit zelf, dat een officier disciplinair gestraft wordt. Immers, consequent ons betoog door voerende, komen we nu tot het besluit, dat dit feit als het bewijs van de ongeschiktheid voor bevordering moet gelden. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat er niet ook nog andere redenen kunnen bestaan om een officier te moeten passeeren, redenen, voortvloeiende uit gebreken betreffende het denk-en gevoel vei- mogen, de physieke ongeschiktheid, enz.; maar hier, bij het wil- vermogen, komt ons de vermelding eener disciplinaire straf in het strafregister voor, als te zijn het teeken, dat zegt: ongevoelig voor lichtere tuchtmiddelen; onvatbaar voor leiding; contiöle noodzakelijk; ongeschikt voor bevordering. Wij hopen dat er slechts weinigen zullen zijn die deze con sequentie niet aandurven. Indien men in aanmerking neemt de reeds vroeger genoten opvoeding en opleiding, dan moet men het den officier wel zwaar aanrekenen, als hij slechts op gelijke wijze als de minste zijner inferieuren tot plichtsbetrachting te brengen is. Te zijnen aanzien is dunkt ons aan recht en billijkheid voldaan- Het leger ondervindt van een officier die in zijn dienst moet worden gecontroleerd in vele gevallen meer schade dan vooi dee on behalve hem, tot tijd en wijle hij zich gebeterd heeft, onge schikt te verklaren voor bevordering te gelijk met het opleggen der eerste disciplinaire straf, zal men hem bovendien als onge schikt voor zijn tegenwoordige betrekking hebben aan te merken, wanneer hij geen bewijzen van beterschap geeft, en dus meerdeie malen moet worden gestraft. Daar wij hier een zoo groot gewicht willen hechten aan de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 480