1098 briek te bestemmen, waarin de Geschiktheid om met inlanders om te gaan kan worden ingevuld. Om deze geschiktheid te- beoordeelen spreekt het wel vanzelf, dat allereerst de kennis der inlandsche taal in aanmerking moet komen, en daarom moet deze kennis, zooals we reeds aangaven, onder de specifiek mili taire vakken worden gerangschikt. Maar bijna even noodig is eene voldoende bekendheid met het eigenaardige van het volks leven, inzonderheid van dat deel der ethnographie, hetwelk van invloed is geweest op het ontstaan en de ontwikkeling der ze- deleer. Behalve dat deze kennis noodig is om inlanders naar hunne eigen begrippen te leiden en met hen om te gaan, geeft zij tevens licht bij het beantwoorden der vraag, waar hier dat- kleiden" ophouden, en het „commandeeren", het dwingen tot gezagserkenning, beginnen moet. Deinst men er al voor terug, om hier als punt van beoordeeling het gansche omvangrijke- gebied der geheele Indische land- en volkenkunde voor te schrij ven, het komt ons toch wenschelijk voor, hier wat veeleischen der te werk te gaan, en wel degelijk alles wat te dezen opzich te betrekking heeft op Java in aanmerking te nemen. Terecht, heeft men ingezien, dat de kennis der inlandsche talen eene ruimere plaats aan de onderwijsinrichtingen moet innemen, maar, als men begrijpt hoe noodig het is den Europeaan naar op voedkundige denkbeelden te behandelen, zal men ook beseffenT dat de eisch, om den Javaan uit zijne ethiek te leeren kennen, al even onafwijsbaar geworden is. Verder wenschen we nog iets te zeggen over de wijze van. invulling. Meer dan eens gaven we blijken weinig ingenomen te zijn met al die oordeelvellingen, welke, om het betrekkelijke- hunner beteekenis, of niets, öf te weinig zeggen. Woorden als gewoon, degelijk, bruikbaar, goed, enz.kunnen alleen dan op- hunne juiste waarde worden geschat, wanneer men weet, welke waarde de beoordeelaar zelf aan deze door hem gebezigde uit drukkingen hecht. Hiervan zal men evenwel nimmer goed op de hoogte kunnen komen en het relatieve, aan elks subjectieve opvatting verbonden, is oorzaak dat, wat de een als „gewoon" bestempelt, de andere wellicht als „bijzonder" of „buitengewoon" in aanmerking neemt. Deze omstandigheid maakt het onmo gelijk, om het oordeel van één chef als een volledig oordeel aan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 484