MILITAIRE RECHTSPRAAK. In het laatst verschenen nummer van het rechtskundig tijd schrift „Het recht in Nederlandsch-Indië", staan twee vonnissen afgedrukt, die de aandacht en daarom ook meer algemeene be kendheid verdienen. Yele vergissingen zullen daardoor waar. schijnlijk voorkomen worden. Sedert de wijziging van artikel 32 van het Reglement op den Gar nizoensdienst, bij A. O. 1896 No. 52, kunnen ook de plaatselijke commandanten in krijgsraden zitting nemen. Al spoedig werd de vraag aan de orde gesteld: Mag de plaatselijke commandant ook in den krijgsraad zitting nemen, indien de zaak door hem naar den krijgsraad is verwezen? En hoewel men daarop niet met een beslist ja of neen kon antwoorden, ookal omdat om trent deze vraag niets in onze handleidingen te vinden was, liet men echter het benoemen van den plaatselijken commandant in een dergelijk geval vrij algemeen achterwege, ten einde vernie tiging van het vonnis te voorkomen. Toch nam het Hoog Militair Gerechtshof reeds in 1898 ter zake eene beslissing, en wel bij sententie definitief van 25 Mei (opgenomen in het hierboven vermelde tijdschrift), waarbij over wogen werd, dat de plaatselijke commandant, eene zaak naai den krijgsraad verwijzende, geacht moet worden gelijk te staan met iemand, die in de zaak van den beklaagde eenigen raad of advies heeft gegeven en op dien grond, volgens het bepaalde bij art. 145 b van het Reglement op de Rechtspleging, niet in den krijgsraad mag zitting nemen. Hoewel de gebezigde uitdrukking „eenige raad of advies" als minder juist zou kunnen worden aangemerkt, komt het mij toch voor, dat het niet wenschelijk is den plaatselijken commandant- in een dergelijk geval in den krijgsraad te benoemen. Door zijne beslissing toch stelt hij zich partij tegen beklaagde, hetgeen nog meer klemt, indien hij in strijd met het advies van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 488