1150
zouden wij zeer dicht bij Roeraah Soal zijn, met het moeilijkste
deel van den weg achter den rug. Bovendien zouden wij van
daar waarschijnlijk beter den aanval kunnen uitvoeren.
Eenige oogenblikken na de hierboven vermelde ontmoeting
daalden wij af in de Sapalewa (-f- 280 M.), een flinken breeden
stroom.
Eenigé Alfoeren trachtten ons den overgang te beletten, doch
werden spoedig verjaagd. Ten 9.15 v.m. trok de voortroep de
rivier over en eerst te 9.50 de achtertroep. De marsch werd nu
voortgezet door de sago-doesoens van Roemah Soal.
Als gewoonlijk was ook nu weer het pad zeer slecht. Het
liep nl. door een klein watertje, de Taoe, waarvan de bodem
met scherpe keien bezaaid was. Gelukkig bemoeilijkte de vijand
ons hier niet, het beste bewijs dat hij ons van dezen kant niet
verwachtte.
Te 10.45 v.m. moesten wij een dichtbegroeiden berg beklimmen.
In één trek ging het nu van 300 tot 540 M. hoogte. Te 11.30
v.m. werd de trein beschoten en kreeg een koelie 2 schoten,
een in de lenden en de andere eyen boven de bil. De man kon
gelukkig nog medeloopen, want het pad ging nu zeer steil naar
boven, waardoor het vervoer zeer moeilijk zou geweest zijn. Toen
wij tot 790 M. geklommen waren werd de voortroep beschoten en
kreeg een Eur. fuselier een licht schot in den schouder. De knoop
van zijn attila had hem voor ernstiger verwonding bewaard.
Dus geen knoopen afschaften!
Te 1 uur was de colonne op den top van den Bara-Boekoea
gekomen, alwaar de trein, die vele moeilijkheden ondervond, in
gewacht werd. Toen reeds begonnen de koelies goederen weg
te gooien, wat echter bemerkt werd door den achtertroep, die
het weggeworpene medevoerde.
Dit langzame oprukken zou zeer in ons nadeel zijn. De weg
was weinig bezet, slechts hier en daar enkele verspreide Alfoeren
hadden wij dien dag Neniari kunnen bereiken, alles zou waar
schijnlijk anders geloopen zijn.
Te 3 uur echter waren wij er nog zoover van verwijderd,
dat volgens zeggen van de gidsen de negorij niet meer bereikt
kon worden voor het geheel donker was. De troep had boven
dien zeer geleden van dorst en warmte. Sinds de Sapalewa had-