714 - komen. Yan hoe weinig beteekenis men echter van hoogerhand eene mededeeling dienaangaande beschouwt, kan blijken uit de omstandigheid, dat de A. O. 1902 No. 101 voorschrijft, dat om trent de in kolom 4 vermelde punten, dus ook omtrent de twee hierbedoelde, slechts dan eene aanteekening mag worden gesteld,, wanneer in die opzichten van den beoordeelden officier werke lijk iets bijzonders te vermelden valt. Ook het feit, dat in vol maakt gelijken geest het „karakter" en de „wijze van dienen" van een kwartiermeester of eenig ander buiten den troep staand officier als kenmerken van geschiktheid gelden, geeft ons almede geen hoogen dunk van de waarde, die men aan dit deel der zaak, ten aanzien van den eigenlijken troepenofficier, wenscht te zien toegekend. Overigens geeft het thans gevolgde model geen enkel onder werp aan, bij de behandeling waarvan een korpscommandant gelegenheid zoude kunnen verkrijgen, zijn meening te zeggen omtrent die hoedanigheden en eigenschappen, voor den troepen officier onontbeerlijk te achten als leider en aanvoerder zijner minderen. Wel zal die chef in kolom I achterblad in enkele regels zijn gevoelen dienaangaande kunnen uitspreken, maar iemand, die slechts eenigszins beseft hoe moeielij'k het is, om een karakter in de hier aangegeven richting te peilen, zal voor de verantwoordelijkheid terugdeinzen, om „in beknopte bewoor dingen" of door „eene korte aanteekening", zooals dit het voor schrift wil, zijn gansche oordeel samen te vatten. Die kolom I houdt dan ook doorgaans weinig meer in dan eene opsomming der gebreken, waarop het eventueel ongunstig oordeel in kolom 8 gegrond is. Wat men verder hierin zoude willen melden moet in zoo algemeene termen gesteld worden, dat het onmid dellijk tot de vraag aanleiding geeft, hoe men dit of dat heeft bedoeld, of in welk opzicht en op welken grond de betrokkene een „gewoon", „middelmatig", „goed" of „degelijk" officier ge noemd wordt. Het doel, dat wij met het vorenstaande beoogen, is, om dui delijk te maken, hoe oppervlakkig men thans te werk gaat bij het beoordeelen van den troepenofficier in diens éénige en alles omvattende functiênnl. als leider en aanvoerder zijner manschap pen. Onze inleiding wenschen we niet te zien beschouwd als

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 98