715 een uiting van wrevel tegen die autoriteiten, welke in deze de verantwoordelijkheid dragen, hekend als het ons is, hoe groot de bezwaren zijn, die een betere regeling der quaestie in den weg staan. Wat wij hier in dit opstel zullen laten volgen, schrijven we in het volle besef dat het papier geduldig is, en de practijk maar al te dikwijls spot met de beste bedoelingen, al zijn deze ook theoretisch juist gedacht. Maar, wij begrijpen óók, dat men geen behoorlijke toepassing kan verwachten van een maatregel, die het onbekende als bekend veronderstelt, en mitsdien steunt op geheel verkeerde gevolgtrekkingen. Omdat de taak der mi litaire opvoeding niet zuiver omlijnd voor oogen staat, wordt ook de kunst, den troepenofficier naar opvoedkundige beginse len te schatten, niet of slecht beoefend. Dit is de fout van waaruit alle andere gebreken hun oorsprong nemen. Het „ka rakter" en de „wijze van dienen" moeten worden beoordeeld, terwijl men niet eens weet, noch hoe dat karakter te vormen is, noch in welken geest die wijze van dienen behoort te wor den opgevat. Alles is gebaseerd op de subjectieve meening van hem die beoordeelt, omdat deze niet in staat is, in elk geval niet ten plicht wordt gesteld, ook objectief te werk te gaan. Daardoor komt het dat een chef, die meent het leger met onver anderlijke strengheid het best te dienen, een hem ondergeschikt officier als minder bruikbaar zal aanmerken, zoodra deze zich veroorlooft al is dit op goede gronden iets door de vingers te zien. Maar morgen verschijnt weer een andere chef, wiens opvattingen lijnrecht staan tegenover die van zijn voorganger, en het „minder bruikbaar" kan veranderen in „bruikbaar" of „zéér bruikbaar", zonder dat in werkelijkheid van eene wijziging in de gedragslijn van den beoordeelde iets te bespeuren valt. En uit dezen scheeven toestand worden twee groote gebreken geboren. Het eerste is, dat het lot van den troepenofficier, vooral indien hij op het punt staat bevordering te moeten maken, bijna geheel berust in handen van één persoon, den laatsten chef, en het tweede is, dat alle beoordeelingslijsten elk op zich zelf geen geleidelijk en waar overzicht, maar een verwrongen en onwaar geheel vormen, daar elk chef zijn subjectief gevormd oordeel pasklaar heeft te maken aan dat van zijn voorganger, wil hij niet dat van hoogerhand verantwoording geëischt wordt

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 99