106
land anders op den duur niet bij machte zal zijn de klimmende uitgaven,
welke voor een goed bestuur der koloniën vereischt worden, te bestrijden,
aangedrongen op het tegengaan van elke uitbreiding, desnoods op inkrim
ping van ons direct bestuur in Oost-Indië.
2. Opnieuw werd, gelijk reeds vermeld is, door eenige leden ge
klaagd over bet voeren van imperialistische politiek in Indië. Wel is dit
door den Minister herhaaldelijk ontkend, maar men meende, dat diens
verklaringen met de werkelijkheid niet overeenstemmen, blijkens de voort
durende uitbreiding van onze bestuursbemoeienissen in verschillende stre
ken en het groote aantal militaire expeditiën, in den laatsten tijd uitge
zonden. Gevraagd werd op welk standpunt de Regeering zich stelt ten
aanzien van de uitbreiding van ons gezag. Meent zij, dat gestreefd moet
worden naar daadwerkelijke uitoefening van souvereiniteit op alle eilanden
en eilandjes, die volgens de kaart tot Oost-Indië behooren Zoo ja, dan
zal hiervan het gevolg'zijn, dat ter uitbreiding van ons gezag gaandeweg
uitgaven worden gedaan, die op den duur niet zullen zijn te dekken.
Deze leden zouden het op prijs stellen van de Regeering eene opgave te
ontvangen, waaruit blijkt, in welke mate ons gezag sedert 1816 in Indië is
uitgebreid: 1° op vreedzame en 2° op gewelddadige wijze. In ieder geval
is matiging in het uitbreiden der bestuursbemoeienis reeds om financieele
redenen noodig geworden en men wenschte, dat uitzending van militaire
expedities beperkt worde tot gevallen, waarin dit strikt noodzakelijk is.
Anderen merkten naar aanleiding hiervan op, dat uitbreiding van ons
rechtstreeksch bestuur, ook daar waar dit het gevolg is van uitzending
eener militaire expeditie, toch dikwijls is in het belang der inlandsch©
bevolking, daar de vestiging van een geregeld bestuur aan bestaande bin-
nenlandsche twisten een einde pleegt te maken en de ontwikkeling van
welvaart in hooge mate kan bevorderen. Ook is in het oog te houden,
dat de uitgezonden expedities niet ten doel hadden uitbreiding van het
gezag, maar noodzakelijk waren voor de rust en vrede in ons gebied of
tot bescherming van bevriende en goedgezinde bevolkingen. Intusschen
waren er verscheidene leden die, erkennende, dat voor het uitzenden van
militaire expedities goede redenen kunnen bestaan, toch betwijfelden, of ten
deze in den laatsten tijd wel altijd het noodige beleid wordt betracht en of
niet in sommige gevallen de uitzending door een meer tactvol optreden
van het bestuur te voorkomen ware geweest.
Ten aanzien van verschillende aanrakingen met niet onder ons recht
streeksch bestuur staande streken werden de volgende opmerkingen ge
maakt.
In de eerste plaats kwam, in verband met de bij de behandeling van