107
het Adres van Antwoord op de Troonrede gevoerde discussie, de expeditie
naar de Gajoe- en Alaslanden ter sprake. Het had sommigen bevreemd,
dat in het Koloniaal Verslag niets is medegedeeld omtrent hetgeen in die
streken in de maanden Maart tot Juni gebeurde, waar omtrent andere
krijgsverrichtingen in die maanden wèl mededeelingen worden verstrekt.
Deze leemte is nu eenigermate aangevuld door hetgeen de Minister van
Binnenlandsche Zaken in de Kamer heeft gezegd. Intusschen heeft deze
bewindsman medegedeeld, 'dat nadere rapporten zijn gevraagd over den
preciesen loop der gevechten, waarbij zoovele weerlooze vrouwen en kin
deren werden gedood, en men vertrouwde, dat die nadere rapporten bij
de Memorie van Antwoord zullen worden overgelegd. Eenige leden acht
ten het wenschelijk, dat het Koloniaal Verslag nog werd aangevuld met
een uitvoerig en nauwkeurig verhaal van het gebeurde.
Terwijl eenige leden de expeditie geheel onnoodig achtten en meenden,
dat men zich had behooren te bepalen tot handhaving van de orde in het
reeds aan ons onderworpen gebied, verklaarden anderen zich hun oordeel
over het gebeurde te willen voorbehouden, totdat zij de toegezegde in
lichtingen zouden hebben ontvangen.
Het had verscheidene leden intusschen bevreemd, dat de Regeering,
nu zij zelve nadere inlichting omtrent de handelingen van den leider dei-
expeditie noodig achtte, toch die handelingen bij de voormelde discussie
zoo sterk heeft verdedigd en dat die leider zelfs tot commandeur in de
Militaire Willemsorde is benoemd. Deze onderscheiding impliceert immers
eene goedkeuring van hetgeen onder de leiding van den luitenant-kolonel'
van Daalen gebeurde. En op die goedkeuring kan niet meer worden
teruggekomen, wanneer uit nadere inlichtingen blijkt, dat er zaken ge
beurd zijn, die ook naar het gevoelen der Regeering zelve afkeuring ver
dienen. Om deze reden achtten deze leden de toekenning der onder
scheiding op dit oogenblik niet gelukkig.
Volgens het Koloniaal Verslag is het doel der expeditie mede geweest
eene permanente vestiging in de Gajoe- en Alaslanden voor te bereiden.
Ook omtrent dit punt zou men gaarne nadere inlichting ontvangen. Te
vens wenschte men overlegging van de instructie, welke den leider der
expeditie werd verstrekt. Ook vroeg men, of tusschen 1901 en 1904
geen ernstige pogingen zijn in het werk gesteld om op vreedzame wijze
met genoemde landen in aanraking te komen.
Bij de vermelde discussie heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken
bijna uitsluitend gesproken over de Gajoelanden. Sommige leden wensch-
ten nader te worden ingelicht over de reden van ons optreden in de Alas
landen. Men vroeg, of de bewoners dier landen ons ook hebben aange
vallen, of wederspannige Atjehers ook daar eene toevlucht vonden en of,