BEWAPENING VAN DE NEDERLANDSC1MNDISCHE
INFANTERIE.
(Vervolg en slot van bis. 75.)
Alles bijeen genomen overtreffen de voordeelen van het lich
ter en handiger wapen in belangrijke mate de daaraan verbon
den nadeelen. Wanneer dus sprake mocht zijn van vervanging
van het geweer door een lichter vuurwapen hetzij wegens
slijtage, hetzij uit overwegingen van organisatorisch-tactischen
aarcl dan moet de karabijn daarvoor ten sterkste worden aan
bevolen. Hare meer dan voldoende bruikbaarheid tegenover een
B. Y. gelijk staande met die van het D. Of. werd reeds aan
getoond.
Blijft men er bij alle infanterietroepen gelijk te bewapenen
en gelijkelijk zooyvel voor het optreden tegen den I. Y. als tegen
den B. Y. te bestemmen, dan moeten de eischen, noodig voor
het optreden tegen den I. Y. als zijnde onze „dagelijksche tegen
stander", den doorslag geven en behoort dus algemeene bewape
ning met de karabijn op den voorgrond staan.
Aanbevelenswaardig blijft algemeene karabijnbewapening, ook
in het geval van scheiding tusschen speciaal voor denB. Y. be
stemde korpsen en meer bijzonder met het oog op de Indische oor
logvoering georganiseerde troependeelen.
Eene gelijkvormige bewapening toch—voor zoover het hoofd
deel betreft biedt te groote voordeelen aan om daarvan zonder
meer afstand te doen.
In de eerste plaats de schietopleiding. Aan alle infanterietroe
pen wordt dan de behandeling van hetzelfde vuurwapen op
grondige wijze eigen gemaakt. De beginselen van het schieten
blijven voor allen gelijk, en worden steeds toegepast met het
zelfde wapen en niet zooals thans bij een deel der infanterie
Dl. I, 1905. 10