216
het trachten binnen te sluipen in een versterkte plaats enz. en 3c het ma
ken van afbeeldingen enz.; De schrijver zegt hier slechts: „Door deze
„ruime uitdrukking is een beperking tot de strafbare poging, voldoende
„aan de vere'schten van art. 45. W. v. S., uitgesloten; het gelukte feit
„valt a fortiori onder de omschrijving. Zie ook bij art. 61." Aangezien ge
dachten en bedoelingen op zich zelf niet voldoende zijn om iemand te
straffen en anderzijds volgens den wetsvoorsteller en den schrijver de beper
king tot een misdadig voornemen, dat zich door een begin van uitvoe
ring geopenbaard heeft, maar waarvan de uitvoering niet voltooid i>', alleen
ten gevolge van omstandigheden, onafhankelijk van den wil van den dader,
wel reeds het „gelukte" „feit" opleveren had hier wel mogen worden uitge
legd, wat dan wel voor de strafbaarheid reeds voldoende is; voorts is de vraag
onbeantwoord, of poging tot de 2 eerste soorten van verspieding mogelijk is,
of het maken vaneen volkomen onbetrouwbare afbeelding, die den vijand geen
voordeel kan opleveren, strafbaar is en zoo niet, in hoeverre poging tot het
maken van een afbeelding enz., strafbaar kan zijn); art. 131 (het trachten de
tucht teo ndermijnen enz. de schrijver teekent hierbij aan „zie bij art. 62")
maar een uitgebreider behandeling ware zeer gewenschf, en bij verschei
dene speciale delicten ware aangaande poging een bespreking gewenscht,
zooals bij de „ongeoorloofde afwezigheid" in een noot op pag. 120 aan
getroffen wordt, waarin de schrijver duidelijk en beknopt zijn meening
uiteenzet, nl. dat poging in deze niet denkbaar is: „vóór de afwezigheid
„toch is er geen begin van uitvoering; met het eerste oogenblik der
strafbaar gestelde afwezigheid is er voltooid misdrijf". Ik zou hierbij
slechts willen wijzen op de gevallen, waarbij de afwezigheid aanvangt
met culpoos te zijn, als wanneer poging onmogelijk is, omdat poging
opzet vooropstelt, maar (bv. op het hooren, dat een oorlog tusscken
naburige landen waarschijnlijk is) het oogmerk om te deserteeren bij
den schuldige juist opkomt vóór het oogenblik, dat hij door anderen
in de volvoering gehinderd wordt.
Zoo zou men bij eenige misdrijven tegen de ondergeschiktheid kunnen
vragen, of strafbare poging bestaanbaar is, bv. mondelinge beleediging
of bedreiging e. d. m.
Bij het leerstuk der samenloop treft het, dat omtrent het tijdstip dei-
uitvoering niets voorgeschreven is. Moet bij oplegging van meerdere
straffen de zwaarste het eerst geëxecuteerd worden Wanneer moet de dood
straf ten uitvoer gelegd worden, indien iemand, die krachtens vroegere
veroordeeling nog eenige jaren gevangenis te goed heeft, ter dood ver
oordeeld wordt? Art. 44 W. v. M. S. bepaalt, dat de doodstraf 3 jaren
nadat de veroordeeling onherroepelijk is geworden (indien dan nog niet
ten uitvoer gelegd) van rechtswege wordt veranderd in levenslange ge
vangenisstraf; nu zal dit artikel wel in de eerste plaats op het