229 kelijke aanstelling hunner voorvaderen van Atjeh uit een onbetwist aan zien ontleenen." De invloed der Atjehers in de Gajo-, de Alas-en de Bataklanden vindt zijnen grond dus in een op traditie berustende ingewortelde vrees voor eene overheerschende, ofschoon ver verwijderde macht; tanende wel is waar in de grenslanden, waar gaandeweg het bestaan van eene sterkere macht dan de Atjehsche doordrong, maar onverzwakt in het ver verwij derde binnenland, waar dat besef nog niet kon doordringen en waar, in tegendeel, door het afbreken in 1901 van de excursie der colonne Colyn, na het gevecht op den Boer Intern Intern, de gedachte was gewekt, dat die sterkere macht niet onweerstaanbaar was. Een dergelijk op traditie berustend ontzag voor een sterkere macht is trouwens onder de onont wikkelde stammen van den Indischen Archipel niet vreemd: men denke aan de onbestemde vrees van de Dajaks op Borneo voor do Sultanaten van Pontianak en van Koetei, van de Toradja's op Celebes voor het rijk van Loewoe. Maar het bestaan daarvan in de Gajo- en Alaslanden bewijst beter dan iets anders dat van eene vestiging van ons gezag in Atjeh, en daarmede van orde en welvaart in dat uitgestrekt gebied, geen sprake zou kunnen zijn, zoolang niet ook onder de stammen in de ver ver wijderde binnenlanden het besef was gevestigd, dat voor de Atjehsche macht eene andere sterkere macht in de plaats was getreden. Met dat doel geschiedde in den aanvang van dit jaar de opdracht aan den luite nant-kolonel van Daalen om eene excursie naar de Gajo- en Alaslanden te ondernemen tot vestiging van ons gezag in die landschappen en om van daar door het aangrenzende Batakgebied naar de kust terug te kee- ren, bijaldien vijandiggezinden uit de Alaslanden derwaarts mochten uit wijken dan wel politieke of andere redenen daartoe aanleiding mochten geven; het recht daartoe werd ontleend eensdeels aan den overgang der souvereiniteit over Atjeh, anderdeels aan het feit, dat do hoofden van het te betreden gebied machteloos of onwillig waren om te beletten, dat hun land tot operatiesbasis werd gebruikt door eene ons vijandige macht. De voor deze opdracht verstrekte instructie wordt, ter voldoening aan den in het Yoorloopig Verslag te kennen gegeven wenscb, als bijlage dezer Memorie hierbij overgelegd. Verder doet de ondergeteekende hier een uit de gevechtsrapporten sa mengesteld uitvoerig relaas volgen omtrent den loop der krijgsverrich tingen, waarin de gedeelten, waarvoor dit wensehelijk werd geacht, woor delijk uit die rapporten zijn overgenomen. Hij geeft hieraan de voorkeur boven de deponeering van de rapporten ter griffie van de Kamer, omdat, door opneming in deze Memorie, de inhoud dier rapporten ter kennis

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 243