246
■daan welke hij urgent achtte niet alleen tegenover de invallers, doch
ook tegenover de vele aldaar en op het etablissement der Kahajan maat
schappij als koelies gevestigde Amoentayers, die zeker van de gelegenheid
gebruik zouden maken om in troebel water te visschen.
Oe verwachte inval had, zooals uit het Koloniaal Yerslag blijkt, sedert
in Maart plaats. Zij had echter weinig of geen succes en reeds in Juni
waren de invallers afgetrokken en naar de Boven-Doesoen teruggekeerd).
Terzelfdertijd ongeveer werd hun een gevoelig verlies toegebracht
door eene bevolkingspatrouille onder den djaksa Demang Warga Dalam
{schoonvader van den in Maart in een gevecht met Batoer nabij de Koeala
Sirat gesneuvelden zoon van Baden Johannes, Demang Sylvanus) en
andere hoofden, die door den assistent-resident van uit Toembang Me-
njaroeng in noord-westelijke richting over land gezonden waren naar Koenji
aan de Opper-Barito, de te voren onbereikbare verblijfplaats van Angis
en Batoer. Hoewel deze beiden in allerijl wisten te ontvluchten, moesten
zij nochtans alles in hun huizen achterlaten.
Na de inneming van kampong Koenji, wat den vijand eenige dooden,
doch onze patrouille geen verliezen kostte, kwam Mangkoe Toea, het hoofd
der benedenstrooms gelegen en ons immer vijandige kampong Njaning
Oeding zich met zijne familie bij den djaksa onderwerpen, terwijl zich
mede onderwierp Sahidal, hoofd der Djoroistreek. Volgens den resident
mag worden aangenomen, dat deze Sahidal thans het oppergezag heeft
over het tot nog toe onder Angis staande Baritogebied. aangezien deze
door het verlies van zijn, bij het hooger vermelde overvallen zijner woning
in onze handen gevallen, heilige potten en waardigheidsteekenen in het
oog der bevolking al zijn gezag en invloed over haar zou hebben verloren.
Hierdoor is, schrijft de resident, aan Batoer en den pretendent de gelegen
heid ontnomen voor eene aan laatstgenoemde meermalen toegeschreven
vestiging in die streek, wanneer hij, door ons opgejaagd, daarheen zou
moeten uitwijken.
Intusschen was eeue colonne van uit Poeroek Tjahoe, onder den luitenant
Pranssen Herderschee, geruimen tijd bezig geweest met het Sianggebied
benoorden de Menawing te verkennen, met behulp van de Siangs, onder
de Toemenggoengs Silam en Awan.
1) Het is niet voor de eerste maal, dat de pegoestian na hare vestiging in de Boven-
Doesoen een inval onderneemt in het noordelijk deel van de afdeeling Dajaklanden. Toen
namelijk de pretendent in 18S6 niet genoeg steun meer vond in de Boven-Doesoen, met
name bij de bewoners van Siang Moeroong, trok hij in April van dat jaar naar de Boven-
.Kahajan om daar zijn geluk te beproeven en, behalve de bewoners dier streken, zoo
mogelijk de bevolking van de Boven-Kapoeas op zijne hand te krijgen. Zooais uitvoerig
is uiteengezet in de Koloniale Verslagen van 1886 blz. 11 en 1887 blz. 12/13, waren de
'nvallers ten slotte gedwongen om in Maart 1887 hun plannen op te geven.