260 - Dat de inrichting van eene defensieve stelling wel altijd ruimte zal laten tot subjectief meeningsverschil valt nauwelijks te betwijfelen, en men kan dan ook bezwaarlijk verwachten dat alle deskundigen het eens zullen zijn in hunne appreciatie van de werken, die op en om de hoog vlakte van Bandoeng worden aangelegd, maar de omstandigheid dat de stelling op de hoogvlakte werd ingericht onder het oog en met volkomen instemming van een landvoogd, wiens antecedenten hem een eerste plaats doen innemen onder de Nederlandsche militaire deskundigen, is van zoo danig gewicht, dat de ondergeteekende geen aanleiding vindt om te be twijfelen of men te dezer zake wel „op den goeden weg is". De maatregelen, omschreven in noot 33 van den toelichtenden staat, hebben meer ten doel om het Amboineesche legerelement beter tot zijn recht te brengen dan om bezwaren te overwinnen, die door incompleet aan Europeanen zouden kunnen ontstaan. Dit incompleet is wel is waar ook in het eerste halfjaar van 1904 nog toegenomen, maar reden tot zorg behoeft dit voor het oogenblik niet te geven, nu de Regeering de voor genomen herziening van de gagemontsbepalingen voor het leger met ij ver ter hand heeft genomen en daardoor eerlang den nadeeligen invloed zal kunnen ondervangen, die de „pensioenwet voor de landmacht 1902" waar schijnlijk in den laatsten tijd uitoefende op de koloniale werving. Yoor „buitengewone" maatregelen tot bevordering van die werving acht de ondergeteekende vooralsnog geen aanleiding, te minder nu de onlangs opgetreden Landvoogd hem blijk gaf van de meening to zijn toegedaan, dat van de inlandsche elementen voor het leger meer partij getrokken kan worden dan tot dusver geschiedde. Voorstellen van de Indische regeering in die richting zullen thans eerst zijn af te wachtenmaar het is niet waarschijnlijk, dat daarbij ernstig sprake zal kunnen zijn van de Invoering van een militiestelsel op Java, want nog onlangs heeft het legerbestuur na grondig onderzoek en rijp beraad duidelijk de meening uitgesproken, dat de invoering van den verplichten persoonlijken dienst op Java voor Europeanen beslist is te ontraden en aan de invoering van een militiestelsel voor de inlanders zou dan eerst gedacht behoeven te worden, als de lust tot vrijwillige dienstneming onder hen zoodanig mocht gaan verflauwen, dat het niet mogelijk zou zijn, het voor inlijving bij het leger vereischte aantal inlanders langs dezen weg te verkrijgen, en voor het oogenblik zijn zelfs nog geen kenteekenen aanwezig van de nadering van zoodanige verflauwing. De ondergeteekende had reeds hierboven (blz. 6) de gelegenheid om te doen uitkomen, hoezeer het zijn ernstig streven moet zijn om in de gegeven omstandigheden naar beperking van de uitgaven te trachten en ■dat die dringende eisch van het oogenblik zeker niet in de laatste plaats

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 274