369 die waren opgemaakt 2 a 21l2 jaar nadat de gebeurtenissen welke zij vermeldden waren voorgevallen, „en zoo luidt het Verslag „moet het al moeilijk zijn gevallen na verloop van dien tijd een getrouw relaas dier gebeurtenissen te geven wat aangaat de omstandigheden waaronder de vivres zijn verloren geraakt, waar het de vaststelling der verloren artikelen en hoeveelheden betreft moet dit niet meer mogelijk worden geacht." De Kamer achtte het niet ondienstig een overzicht te geven van de hoeveelheden levensmiddelen enz. welke van en met het vierde kwartaal 1898 tot en met de maand April 1900 onder beheer van bedoelden luitenant-kwartiermeester ten laste van den lande werden afgeschreven, welke staat hier niet zal worden weer gegeven doch waaromtrent moge worden volstaan met te vermel den, dat de opgegeven getallen buitengewoon aanzienlijk waren. Blijkens het Verslag beval de Gouverneur-Generaal ter zake een nader onderzoek aan den Legercommandant, waarop door dezen departementschef bij schrijven van 25 Mei 1902 no. 408 geheim aan de Regeering werd voorgesteld die aangelegenheid verder te laten rusten. Dat schrijven, dat in handen der Algemeene Reken kamer werd gesteld om daarop te dienen van consideratiën en ad vies, gaf zoo heet het in het Verslag van het College over hare verrichtingen in het jaar 1902 1) „der kamer aanleiding om, bij „missive van 5 Februari 1903 no. 16 geheim, onder de aandacht „van den Gouverneur Generaal te brengen, dat in de beschou- „wingen van het legerbestuur nopens den inhoud van hare „missive van 4 December 1901 niet werd besproken de uitslag „van het door Zijne Excellentie verlangde onderzoek, maar ge bracht was om, door tegen de Kamer gerichte aanvallen over „hetgeen zij in het belang van den Lande had meenen te moe- aten vermelden, de aandacht van haar hoofdbezwaar tegen de „wijze van beheer van den betrokken luitenant-kwartiermeester „af te leiden en dat het legerbestuur daarbij uitging van de „verkeerde meening, dat op de Algemeene Rekenkamer de be wijslast zou rusten van de gevolgtrekkingen die zij uit de door „haar geraadpleegde stukken gemeend had te moeten maken, „terwijl integendeel op dat legerbestuur zelf de plicht rustte om te 1) Zie Handelingen Staten Generaal, 1903 1904. Bijlagen (105 3) blz. 96.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 385