DISCIPLINAIRE STRAFFEN.
Beschouwingen over punt 11le en 2e alinea der Alg.
Order 1887 no. 69.
Blijkens de aanschrijving van het Dep. van Oorlog ddo. 13
Maart 1901, Ie Afdeeling No. 2 hebben de hoogere chefs nimmer
bevoegdheid om, buiten reclame, wijziging te brengen in de straf
fen of strafredenen van de hun ondergeschikte plaatselijke (mili
taire) dan wel detachementscommandanten doch werd volledig
heidshalve nog aangeteekend, dat dit niet van toepassing is voor
het geval, bedoeld in de le alinea van punt 11 van boven aan
gehaalde algemeene order. Uitsluitend den korpscommandanten is
zulks dus geoorloofd ten aanzien van de straffen (ingevolge alinea
2 ook van de strafreden), opgelegd door de hun ondergeschikte
compagniescommandanten. Als men nu weet, dat de hier bedoelde
pi. mil. en det. commandanten veelal den luitenantsrang beklee-
den, ja dikwerf jonge officieren zijn, met weinig ervaring op het
gebied van straffen, is het dan niet eigenaardig den korpscomman
dant die bevoegdheid wel toe te kennen ten opzichte van, als regel,
kapiteins, die zich toch uit den aard der zaak op vrij wat meer er
varing kunnen beroepen, onder wie er verscheidene zijn, die de ge
schiktheid voor den hoogeren rang reeds hebben verkregen en
die misschien binnenkort zelf voor een korpscommando geroe
pen zullen worden. Neemt men nu nog in aanmerking, dat in
de practijk eene dergelijke wijziging veelal geschiedt op mon
delinge toelichting van den sergeant-majoor op het korpsrapport,
zonder dat de betrokken compagniescommandant gehoord wordt,
dan zal een ieder het met mij eens zijn, dat eene dergelijke grie
vende bepaling hoe eer hoe liever moet worden ingetrokken.
Heeft een dergelijk ingrijpen dikwijls plaats, dan wordt niet
gestraft naar eigen oordeel, doch naar de inzichten van den korps
commandant, terwijl toch de compagniescommandant, het best be-